maandag 18 april 2011

Voor wij het eiland Decima verlaten, moeten wij nog een andere plek bezoeken, die van belangs is voor de Hollanders; dat is: de rustplaats van hun doden, of de begraafplaats, gelegen op Inassa, aan de overzijde van de baai bij de tempel van Dinant. Dikwijls gaan wij op onze wandelingen daarheen, en komen nimmer op die plaats, zonder bevreemd en getroffen te zijn door de hereniging aan de nagedachtenis van onze vrienden, die hier door fraaie grafzerken en monumenten, met Hollandse opschriften, onder zulk een menigte van Japanse graven in aandenken worden gehouden. Men vindt weliswaar de meeste van onze graven niet ver van elkaar verwijderd, maar toch gemengd tussen de Japanse, en dit is alweer een bewijs, dat de Japanners niet zo kleingeestig zijn als zij schijnen, want zij zouden net zo goed van ons kunnen eisen, deze overblijfselen van vreemden naar een ver afgelegen plaats te vervoeren, of hen, zoals vroeger gebruikelijkwas, een zeemansgraf te geven. Integendeel, de priester van die tempel, die een nauwkeurig register van de aldaar begravenen bijhoudt, doet zijn dienst voor de overlevenden Hollanders net zozeer als voor de gestorven Japanners, men vindt op de graven dikwijls offers van bloemen, rijst en water; ook worden deze goed onderhouden, waarvoor jaarlijks een kleine gift aan de genoemde tempel wordt gegeven. Wanneer een Hollander in Japan sterft, wordt hij door de Opperbanjoost vóór de begrafenis geschouwd, en in tegenwoordigheid van de Onderbanjoosten gekist. Als hij het eiland rondgedragen is, gevolgd door de aanwezige Europeanen, zet men het lijk in een sloep, hetzij aan de waterpoort, of in de stad aan de zogenaamde mosseltrap, en twee of meer vaartuigen vergezellen de begrafenis. De priester, met twee van zijn onderpriesters, ontvangt het lijk aan de ingang van de tempel, en leidt de stoet naar het graf, waar een tafeltje in gereedheid is gebracht, waarop twee vazen staan, waarin welriekende pitten aangestoken zijn, alsmede twee borden banket, en een klein bekken. Als de kist op de rand van het graf is geplaatst, gaat de priester ervoor staan en vóór het genoemde tafeltje, en doet een luid gebed; de jonge priesters slaan tussendoor op het bekken, en eindelijk geeft hij met een staf die hij in de hand houdt drie slagen op de kist onder het herhaald uitroepen van Namur Amida outs! hetgeen betekent: “God AMIDA bidt voor hem.” Hiermee eindigt de plechtigheid, en de priester neemt de twee flessen arak, twee lange pijpen, en het zwarte satijnen kleed, waarmee de kist bedekt was, hetwelk hem volgens oud gebruik wordt aangeboden, in dank aan.

Geen opmerkingen: