maandag 28 februari 2011

De 28e trokken wij de rivier Itsigawa [Ichigawa] over, en gingen aan de zijkant van de grote weg af, om enige vermaarde tempels te bezichtigen. De eerste was die van Sone no Tinzin [Sone no Tenjin]; men wees ons hier op een sparreboom van 983 jaar oud, die als een grote schat wordt beschouwd, met nog een andere, minder oud, maar met een zeer grote omvang, en een ontzettend groot oppervlak beslaand, beiden in een zindelijk en smaakvol plantsoen van fraaie bomen en gewassen. Het inwendige van de tempel bevatte fraaie zalen, die door schilder-, verguld- en beeldhouwwerk zeer bezienswaardig zijn.
In de tempel Onoje zagen wij in de grote klok, en bij de tempel Itsnohoden [Ishinohoden] een vierkante steen van de 40 voet hoog en 30 voet breed, die van onder spits toeloopt en rust op een klein voetstuk dat in een vijvertje stond. Het merkwaardige van dit gevaarte was dat het boven tegen de berg lag, zonder dat men kon bespeuren, dat het op die plaats uit de berg zelf was gehouwen. Het zou in Japan ondoenlijk zijn een dergelijk gewicht naar boven te werken, en dit is reden genoeg in dit land om er een bijgelovig denkbeeld aan te hechten. De Japanners zeggen namelijk, dat een zekere godheid die steen daar in één nacht tot gedenkteken heeft geplaatst


De merkwaardige steen bij Ishinohoden, Takasago

We trokken de rivier Ary over en zagen nog een Budsdo-tempel te Takisago met fraai beeldwerk, en enige, bij hen, zeer kostbare oudheden. 's Avonds kwamen wij in Kagasawa [Kakogawa] waar wij overnachtten en

zondag 27 februari 2011

De 27ste februari vertrokken wij uit Moero, en gebruikten het middagmaal in Sozio [Shōjō], waar wij met vaartuigen de rivier met dezelfde naam overstaken. In deze omstreken zijn veel leertouwers, of zogenaamde beulsstraten die onder de afstanden niet geteld worden. ‘s Avonds kwamen wij in Fimezi [Himeji], een stad met een fraai kasteel, en kregen enige marskramers op bezoek, die ons wat lederwerk aanboden dat zij ongemeen kunstig weten te bewerken.

zaterdag 26 februari 2011

26e 's morgens het anker vallen te Moero [Muro], nadat wij in 45 uren 117 mijlen afgelegd hadden. Wij werden uitgenodigd om te overnachten in het vertoefhuis van de Landsheer, en deden vervolgens een wandeling naar de tempel Muro na Miosin [Muro no Myōjin], die prachtig tegen de berg gelegen is, en uit verschillende schitterende gebouwen bestaat, waaronder vijf tempeltjes of kapellen zijn die naast elkaar liggen en zich bijzonder onderscheiden omdat ze prachtige gevels met snij- en verguldwerk hebben.


Het tempelcomplex Muro no Myōjin. Uit: Nippon.

Voor elk van deze tempels stond een offerkist, en de deuren waren met kostbaar koper beslagen en van een groot slot voorzien, dat zoals men zei door de Dayrie [Dairi] was verzegeld, omdat deze kapellen relikwieën van voorname heiligen zouden bevatten. Men vindt in een van de galerijen van de tempel, onder vele andere pronkstukken, een groot schilderij van twee Hollandse schepen in volle zee, dat door een zekere koeliemeester, JISKI [Gisuke] genaamd, in het jaar 1804 aan de tempel geschonken werd. Daarna bezochten wij de tempel Zjowoenzi [Jōunji] waar men het graf vindt van een zekere TOMOGIMI [Tomogimi], de eerste onkuise Japanse vrouw, en deden nog enige grote wandeling in de nabijheid van en door Moero, een plaats die ook beroemd is vanwege het fraaie lederwerk, dat de stad en de omstreken opleveren.

vrijdag 25 februari 2011

De 25e. Omdat weer en wind het toelieten om te vertrekken, scheepten wij al vroeg alles in, en kwamen voorbij Miwara [Mihara], dat een groot kasteel met verschillende torens heeft. Wat hoger, tegen de rug van de berg, ziet men een grote tempel. Bijna alle Japanners wierpen een klein met sake gevuld tonnetje overboord waaraan 13 pitjes of duiten zijn vastgebonden, om aan de God Kampirai [Konpira] te offeren. De vissers, die deze tonnentjes opvangen, verzuimen niet, om deze af te leveren in de daar dichtbij gelegen tempel van hun beschermheer of patroon met die naam. Wij zagen aan bakboord het dorp Tasima [Tajima] en het landschap Firozima [Hiroshima], en lieten de

donderdag 24 februari 2011

De 24e waaide er een noordenwind. Wij waren 's morgens vroeg bij Kamiro [Kamuro], en hadden een heerlijk uitzicht op het eiland Saikokf [Shikoku], waar alle toppen van de bergketens met sneeuw bedekt waren. Tegen de middag draaide de wind naar het westen en moesten wij vervolgens voor Mitarya [Mitarai] voor anker te gaan, waar wij overnachtten nadat wij er een Japanse Sakke- partij hadden bijgewoond, bij welke gelegenheid wij enkele samsiespeelsters [shamisen-speelsters] van het beroemde Firozima [Hiroshima] hoorden.


Een shamisen

Ik moet echter bekennen dat wij in die muziek, evenmin als in al hetgeen wij tot dusverre van dien aard in Japan gehoord hadden, behagen schepten; doch wij bewonderden daarentegen de stipte orde en onderscheiding, die men ons bewees, daar ieder op de straat zich bukte totdat wij voorbij waren, en twee mensen met bezems voor de trein uit liepen om door het roepen van Say! Stay! het volk van onze aankomst te verwittigen, en de geringste stenen of vuiligheid van de weg op te ruimen.

woensdag 23 februari 2011


De haven van Shimonoseki (Detail)

De 23e. Hoewel we de vorige dag reeds ingescheept waren, moesten wij door tegenwind tot vandaag blijven liggen. Onze grote bark, die het grootste deel van de trein aan boord had, was met een Hollandse vlag versierd en ook van schanskleden voorzien. Er was ook nog een tweede vaartuig aangelegd, om de rest van het gevolg te vervoeren. Wij werden door enkele kleine vaartuigen uit de haven gesleept en vonden buiten komende een ontelbare hoeveelheid zeilen die ook enkele dagen door tegenwind waren tegengehouden. De wind was N.N.W. met een //risse = frisse?// koelte. Om drie uur 's middags voeren wij voorbij de uithoek van Bungo [de Provincie Bungo, nu Ōita prefectuur] en om zeven uur waren wij al voorbij Iwozima [Iwaijima]. Wij lieten alle andere vaartuigen achter ons, en waren tenslotte verplicht, door de sterk aantrekkende zee en de hevige wind, het zeil te minderen.

dinsdag 22 februari 2011

De tolken zijn over het algemeen niet zo bedreven in de Hollandsche taal. Zij spreken het buiten de negotietijd weinig, en schrijven nog minder in die taal. Ook wordt men niet meer gevraagd, dan de gouvernementsorders verstaanbaar over te brengen, en door hun tussen komst de behandeling van de zaken te bespoedigen, waartoe geen grote talenkennis vereist wordt. Al het wetenschappelijke wordt door Japanse geneesheren in Jedo oneindig beter begrepen, omdat deze er zich met meer belangstelling op toeleggen. Maar niettemin moet ik een iutzondering maken voor enige van onze tolken, zoals de heren JOZIWO GONOSKE [Yoshio Gonnosuke], SENSAYMON[Jinsaemon], SAKFSABRO [Sakusaburō], TJUZERO [Chūjirō], TITNOSKE [Tesunosuke], en KINSAYMON, [Kinsaemon], die te ijverig en in de taal te kundig zijn, om niet speciaal vermeld te worden als geschikte taalmannen.


De tolk Sakusaburo. Uit: Nippon.

Het hele beheer van de Hollandse met Chinese zaken is toevertrouwd aan de gouverneur van Nagasakki. Hij is met zijn leven verantwoordelijk voor onze personen en handelingen, en vandaar dat wij meer beperkt zijn, dan anders het geval zou zijn; want het hof kan zich op die grote afstand niet met huishoudelijke inrichtingen bemoeien. Het hof doet zijn gezag alleen in bijzondere gevallen gelden, zoals bij het bepalen van de kopertax, de verhoging van de prijzen, of dergelijke belangrijke gevallen. Maar daarbuiten is er geen contact, dan door tussenkomst van de genoemde gouverneur, die op zijn beurt zijn burgemeesters, de commissarissen van de Geldkamer en het tolkencollege gebruikt om de zaken onmiddellijk met ons te regelen en af te doen.

maandag 21 februari 2011


Op sleeptouw naar de Papenberg aan de ingang van de Baai van Nagasaki.

Op de 20e van de negende maand moeten de schepen, volgens een keizerlijk bevel, naar de buitenreede of de Papenberg vertrekken, en het is een zonderling, dat dit nog nimmer gemist heeft, hoe moeilijk het ook dikwijls door weer en wind geweest is om de schepen van de stad te brengen. Zij krijgen dan het kruit en de kleine munitie terug, en het eerst aangekomen schip geeft 's morgens en 's avonds het gewone wachtschot. Gewoonlijk krijgt men kort voor het vertrek op het eiland en aan boord van de schepen een bezoek van de aftredende en aankomende gouverneur, die elkaar in deze maand vervangen. De voorbereidselen en de plichtplegingen bij dergelijke gelegenheden zijn niet gering: de straten en gebouwen worden schoongemaakt, en de grond met een pad van wit zand bestrooid. De huizen moeten gesloten blijven, en niemand mag zich op straat begeven. De genoemde heren worden bij het opperhoofd onthaald, en brengen een geduchte stoet van gevolg mee. Bij dergelijke gelegenheden moet men zich troosten, om het Japans compliment op de mat af te leggen, en zolang men hen verwelkomt of hen de afscheidsgroet geeft, op de grond te zitten, op dezelfde manier als de Japanners dat gewend zijn.
Hoewel deze manier ook verschilt van het Europese gebruik, zou het van vreemdelingen, vooral in hun eigen land, en in het zeldzame geval dat zij met ons spreken, teveel gevergd zijn, indien men verlangde, dat zij zich geheel en al, in het bijzonder in hun zeden en gewoonten, naar onze gebruiken zou schikken; dit zou zelfs met hun inrichting onmogelijk zijn. Indien men daarentegen voor een Japanner, die zich op de grond zet, een Europese buiging maakt, en hem in een staande houding zou willen toespreken, zou dit voor beiden zeer oneigenlijk zijn; de een kijkt naar boven en de ander naar beneden, terwijl mijn bovendien de Japanner op die wijze altijd beledigen moet, omdat deze, bij het buigen tegen onze benen zou aankijken, en men in geen geval elkander iets kan aanbieden of een beker van vriendschap zou kunnen ledigen, zonder alle goede manieren te kwetsen of te verzaken. Het is dus in geen geval onderdanigheid die wij aan de Japanners betogen, door hun bij die gelegenheid voor hen te buigen op de matten; men volgt slechts het gebruik van het land, en het spreekt vanzelf, dat men, als men te gast is bij vreemde volkeren zijnde, hun vriendschap wint door hun gebruiken zoveel mogelijk te eerbiedigen. Naast de genoemde plechtige gelegenheden ontvangen wij de Japanners in de dagelijkse omgang naar onze wijze; ze gaan op onze stoelen zitten, en de tolken komengraag bij ons aan tafel eten. Zij krijgen tweemaal per jaar een partij of gastmaal bij het opperhoofd, ter gelegenheid van de verjaardag van de Koning en bij het nieuwe jaar, en ze hebben dan de gewoonte, om behalve dat zij zichzelf ruim tegoed doen, al het overblijvende eten mee te nemen. De meesten pakken het eten in papier, en verbergen het in hun wijde mouwen.

zondag 20 februari 2011

De Japanners zijn verzot op al wat vreemd is en betalen voor de ene of andere zeldzaamheid, die in hun smaak valt, en voor ons soms van zeer weinig waarde is, vaak een hoge prijs. Indien het nieuwtje er af gaat, stellen zij de prijs daarentegen zo laag, dat men dergelijke zaken dikwijls weer mee naar huis neemt. De artikelen, waarvoor zij doorgaans een redelijke prijs betalen, en welke in den bijzondere handel geoorloofd zijn, bestaan uit Sandelhout, bindrotting, klapperolie, Kajoepoetilie [kajaputi-olie], drop, saffraan, kinabast, kreeftenogen[ kalkreserves van rivierkreeften], Theriac [opium?], muskus, Aloë, duivelsdrek [een kruid, Ferula asafoetida], Arabische gom, ginsengwortel, IJslands mos [een struikachtig korstmos], en veel andere geneesmiddelen; zo ook horloges, mechaniek of muziekwerken, oud Perzisch en ander leer, fijn geslepen glaswerken, allerhande bijouterieën en snuisterijen, Hollandse genees- en sterrenkundige werken, doch vooral vreemde vogels of dieren. Vele van deze artikelen komen niet op Kambang, of worden niet publiek verkocht; maar de tolken zijn de onderhandse kooplieden, om deze bij ruiling met Japanse stoffen etc. te verhandelen. Er zijn afzonderlijke beambten, onder de benaming van kennislieden, die men bij ons schatters zou noemen, die alle goederen sorteren, en aan iedere soort een naam geven, naar welke rangschikking de publieke verkoop plaats heeft. Vooraf moet van ieder artikel een monster aan de gouverneur getoond worden, en deze schijnt het voorrecht te hebben, om voor de prijs die de koopman aanbiedt, een zekere hoeveelheid, en wel het beste, voor zichzelf uit te kiezen. Hetzelfde gebeurd ook bij de burgemeester van de stad Nagasakki, en dit is zeer ten nadele van de kooplieden. Het is daarnaast meer dan waarschijnlijk, dat de geldkamer in dat geval niet de vijfendertig procent belasting krijgt, maar dat die heren even zoveel minder betalen.

zaterdag 19 februari 2011

Een vreemdeling, die het eiland verlangt te zien, gaat aan de poort door als bediende van een van de tolken of ambtenaren, ofwel krijgt hij daartoe in het geheimverlof van de poortwachter, hoewel het eigenlijk verboden is. Geen Hollander kan het eiland verlaten, zonder de goedkeuring te hebben gekregen van de Japanse regering via de rapporteurtolken. Deze toestemming wordt nooit geweigerd, maar de Hollander moet altijd vergezeld worden door enige tolken, banjoosten, klerken en verdere Japanse bedienden, die hem op de hielen volgen, en naarmate het aantal Hollanders groter of kleiner is, is ook het gevolg groter of kleiner. Een wandeling in of buiten de stad is altijd een echte ontspanning, die echter vanwege de kosten niet vaak, althans zelden meer dan één of twee maal in de maand plaatsvindt, omdat de wandelaar verplicht is het gevolg van Japanners dat hem vergezelt, te onthalen.


Uitzicht op Nagasaki.

Men heeft in de omstreken van Nagasakki de mooiste uitzichten en wandelingen, en men bepaalt gewoonlijk op zo’n dag een vast punt van samenkomst, hetzij in of buiten de stad waar de Hollandse en Japanse keuken te vinden is en de vrienden zich onderling vermaken. Bij dergelijke gelegenheden zijn de Banjoosten zeer inschikkelijk om onze nieuwsgierigheid te bevredigen, en men laat ons zelfs door één enkele tolk vergezeld, commissies verrichten. Dit geschiedt ook meestal, omdat zij ruim van alles voorzien worden, en zich op hun gemak te goed doen, en wellicht meer dan wij zelf van het onthaal genieten. Het wordt wel eens oogluikend toegelaten dat men winkels binnengaat, en door tussenkomst van de Compradoor iets koopt. Maar voor het overige mag men in geen enkel burgerhuis komen. De enigste gebouwen die de vreemdeling mag binnentreden zijnde tempels en de beroemde Tjaya’s [chaya] of theehuizen, die zo goed en luimig in het vijfde hoofdstuk van het werkje van den heer MEYLAN1 zijn beschreven dat ik daarvan niets meer zeggen kan dan dat zij uitermate geschikt zijn om een gezelschap van vrolijke gasten op te wachten. Wanneer men zijn intrek neemt in de tempel, wordt men door de kaalgeschoren priester in zijn plechtgewaad ontvangen, maar naderhand, nadat de eerste statige opwachting is afgelopen, is hij de man die zwaar beschonken, met zang en dans de meeste potsen aanricht, en zijn eigen geboden overtreedt door ham, vlees, boter, en wat hem nog meer verboden is, boetvaardig te nuttigen. Alle consumpties die in de stad worden gebruikt, betaalt de compradoor, die dat later met 20% winst in rekening brengt. Iedere Hollander heeft zijn lopende rekening bij die leverancier, welke dagelijks wordt bijgeschreven, waarvan men op het eind van de maand een bewijs krijgt. Op dezelfde manier wordt ook gehandeld met alle goederen die van de overige leveranciers gekocht worden. Deze bewijzen worden door het tolkencollege geverifieerd en vervolgens door de crediteuren bij de geldkamer ingeleverd.
Deze lopende rekeningen worden vereffend met de opbrengst van de bijzondere Kambang-goederen, die ten overstaan van de Geldkamer verkocht en afgeleverd worden. De Geldkamer ontvangt het geld van de kooplieden, en opent voorons voor dat bedrag een krediet, echter met een korting van vijfendertig procent, wat in feite de belasting op de bijzondere verkopen is. Bij het vertrek van de schepen moet iedereen er voor zorgen, dat zijn rekening afgesloten wordt, en de Japanners zijn wat dat betreft zeer nauwkeurig, zodat er zelfs na de grote drukte, die bij het vertrek van schepen plaatsvindt, en de omslachtige wijze van liquidatie zelden een fout wordt gevonden.

1 Meylan, G.F., 1830. Japan. Voorgesteld in schetsen over de zeden en gebruiken van dat Ryk, byzonder over de ingezetenen der stad Nagasaky.

vrijdag 18 februari 2011

Het is verboden contant geld te bezitten en met Japanse kooplieden te handelen. Er zijn bepaalde leveranciers voor de factorij, die, als zij alles niet zelf maken, het verlangde aanbesteden, en op het eiland bezorgen. Voor alles wat levensmiddelen betreft, hebben wij een leverancier, die vlak over de brug, in de stad woont, en die aan de landpoort op het eiland wordt geroepen, door twee plankjes tegen elkaar te klappen. Deze leveranciers hebben een bepaald tarief van alle prijzen, die wel twee keer zo hoog zijn als de stads prijzen, om daarmee de kosten van hun inrichting en het onderhoud van de vele noodzakelijke bedienden te bekostigen. In het leveren van negotiegoederen of Japanse kramerijen zijn de Compradoors zeer billijk, en leveren de beste artikelen. BOEJEMON [Buemon] en SASAYA [Sasaya] zijn de twee leveranciers voor Lak- en verguldwerk. Voor oude modellen hebben zij een vast en billijk tarief, maar bij de geringste verandering die men opgeeft, zijn zij schreeuwend duur, en men moet in de bestelling zeer nauwkeurig zijn, omdat zij zich niet de minste moeite geven in het navolgen van Europese modellen, waardoor het stuk dat aan hun smaak wordt overgelaten doorgaans bedorven wordt. In het algemeen kan men nooit verwachten, dat de Europese modellen die men opgeeft, zo goed en deugdzaam worden afgewerkt als hun eigen uitvindingen, alsof zij jaloers waren dat hun pracht in de handen van vreemdelingen zou blinken. Hetzelfde is het geval met de leveranciers van stoffen, porselein, aarde- en koperwerk. Wil men iets van zilver of goud gemaakt hebben, dan moet men dat metaal erbij geven, want het is verboden iets daarvan uit te voeren. Wij zijn ook gebonden aan de timmerman die de opperrapporteur-tolk jaarlijks op het eiland laat werken. Al deze lieden zijn voorzien van een sjap [merkteken] of zegel, waarmee zij persoonlijk de vrijheid hebben om door de poort te gaan. Er zijn ook Japanse geneesheren en naaldstekers, die voor de dienst op het eiland zijn aangesteld ingeval de Hollandse dokter afwezig is, of zelf hulp nodig heeft. Zij woorden ten alle tijde aan de poort doorgelaten, net zoals de tuinlieden, wassers, enz., die van de Compradoors een sjap of zegel krijgen, als kenmerk van hun vergunning om op Decima te werken. Maar al deze lieden moeten met hun bloed sjappen, of de voorschriften beëdigen, welke ten aanzien van de omgang met de Hollanders worden voorgelegd.

donderdag 17 februari 2011

De tolken zijn zeer talrijk. Zij hebben hun collegie op het eiland, waar dag en nacht een of twee van hen de wacht houden. Jaarlijks wordt er een van de Oppertolken als Opper- en een van de Ondertolken als Onderrapporteur aangesteld, die de zaken over en weer tot de regering brengen en het bestuur over de werkzaamheden hebben. Een Dwarskijker, die tevens de Hollandse taal verstaat, vormt samen met vier Opper-en vier Ondertolken het collegie. Zij sjappen [= voorzien van een zegel] en verzegelen de echte vertalingen van de orders, briefwisseling, afrekeningen en andere stukken. Vaak is echter dit getal overcompleet, en zijn er, behalve deze, nog wel een vijftigtal tolken, die in verscheidene rangen zijn opgedeeld, zoals provisionele, temporaire, Vice Ondertolken, leerling tolken, particuliere tolken, enz., die in de Negotie tijd meestal allemaal hun vaste dienst hebben.
's nachts is er nog een wacht op het eiland van vijf man, die, net de Ottona’s één of tweemaal de ronde doet, en wij zijn door al die bewaking zodanig voor tegen gevaar beschermd, dat men gerust met open deuren en vensters naar bed kan gaan.
Wanneer er op het eiland iets met lossen of laden, of in de pakhuizen te verrichten valt, komt er een Opperbanjoost of een gemachtigde van de Gouverneur op het eiland, met een gevolg van lijfwachten en enige tolken. Zijn aankomst wordt aan de tolken en andere bedienden, die op het eiland aanwezig zijn, aangekondigd door het schreeuwen van “Oeidi di goezarimasi”[oide de gozarimsu], wat betekent: "hij komt!" De Ottona’s en tolken scharen zich, volgens rang, naast elkaar aan de ingang van het lokaal, waar de Opperbanjoost plaatsneemt, en buigen zich wanneer de genoemde beambte voorbijgaat. Deze geeft verlof om de werkzaamheden te beginnen, verleent pas brieven en zegels, en zendt zijn bediende, om de sloten van de pakhuizen open te doen, altijd vergezeld van Onderbanjoosten en schrijvers, die de wacht moeten houden zolang er in het pakhuis wordt gewerkt, totdat dit opnieuw gesloten en weer verzegeld is. Wanneer wij verlangen iets van boord naar onze woning te nemen, moet dit met verlof van de Opperbanjoost geschieden, en alles dat als handelsartikel kan worden aangemerkt, gaat in een afzonderlijk pakhuis, het zogenaamde Kambang pakhuis, waar de ambtenaren en schepelingen hun goederen brengen, die publiek verkocht moet worden.

woensdag 16 februari 2011

Met uitzondering van de tijd van het lossen en laden van de schepen, blijft de waterpoort altijd gesloten. Het contact met de stad heeft alleen plaats door de landpoort, waar een stenen brug over het kanaal ligt. Die poort is altijd bezet met een wacht van Banjoosten of politiebeambten, die echter met het inwendige van het eiland niks te maken hebben. Deze houden aantekening van alles, wat er in-en uitgaat, en laten niemand anders binnen dan degenen die daartoe gerechtigd zijn. Met uitzondering van de Opper- en Ondertolken, en enige andere ambtenaren, wordt iedereen gevisiteerd. Voor deze lijfsbetasting zowel als het onderzoek van de goederen is er een bijzondere bediende, die op een klein bankje in de poort zit. Hij mag de visitatie echter alleen doen in het bijzijn van een van de Banjoosten, en hij wordt door zijn landgenoten, die nogal vaak iets geheim is in een maal verbergen, ogenschijnlijk gevreesd, toch heimelijk veracht. De vaste, op het eiland dienstdoende beambten, zijn de drie Ottona’s of eilandburgemeesters, die elkaar dagelijks op de middag vervangen en het Japanse gezag op het eiland uitoefenen. Zij moeten op de hoogte gesteld worden van alles, wat er op het eiland aangevoerd wordt. Ook mag er, zonder hun medeweten, geen Japanner bij de Hollanders komen. Het is aan hen, om de tolk of de leverancier die zich aanmeldt, te vergezellen of aan hem een Kasseros mee te geven. Volgens de wet, mag niemand bij de Hollanders komen, zonder door een van deze ambtenaren, of zogenaamde Dwarskijkers vergezeld te worden, hoewel er oogluikend niet stipt aan deze wet wordt voldaan. Deze Dwarskijker zijn echter niet zeer moeilijk, en hun gezelschap is weinig hinderlijk voor de kleine geheime, die men voor hen zou moeten verbergen. Met uitzondering van de twee Dwarskijkers van de tolken verstaan zij het Hollands niet eens, en zij vallen dikwijls in slaap bij het gesprek waarvan zij niets begrijpen en dat zij als stenen poppen aanhoren.

dinsdag 15 februari 2011

Men betaalt jaarlijks voor de door ons gebruikte gebouwen een vastgestelde huurprijs, waarvoor de Japanners de pakhuizen geheel onderhouden en desnoods vernieuwen. Maar van de woningen gaat hen alleen de ruwe betimmering aan, zoals het dak, de muren, de zolder, de vloeren, de trap, de vensters, de stoep, de kombuis en de verdere ruwe opstand. Al het raam- en lijstwerk, het behang en de meubilaire inrichting is voor de rekening van de bewoner of zogenaamde eigenaar, die echter geen herstelwerkzaamheden zonder toestemming van de huisbazen kan doen. Op dezelfde wijze zijn er ook woningen ingericht voor de gezagvoerders van de schepen die in Japan op de wal verblijven. De huizen van de Hollanders zijn wel niet groot, maar zindelijk, en op Europese wijze gemeubileerd. Men voorziet zich van hetgeen hiertoe vereist wordt op Java, of de Japanners maken dit op onze bestelling. Het is geoorloofd zoveel bedienden te nemen als men wil, maar de mannelijke dienstboden mogen 's nachts niet op het eiland blijven. Hoewel ik niet weet, dat er een echte wet bestaat, die de Hollanders verbiedt hun vrouwen mee te nemen naar Decima, hebben de Japanners dat altijd tegengehouden, en geweigerd daarvoor toestemming te geven. Ook hebben zij nooit toegestaan dat een Europeaan zijn kind, dat hij bij een Japanse vrouw verwekt heeft, meenam. Zulke kinderen mogen niet eens op het eiland geboren worden, net zomin als er een Japanner mag sterven, en het wordt als een bijzondere gunst gezien, als dergelijke kinderen in hun jeugd op het eiland mogen komen. Zo’n gunst moet worden gekocht als een dienst, door tussenkomst en bekrachtiging van het Japans gouvernement. Deze kinderen staan gelijk aan alle overige Japanners, en er wordt ten opzichte van hen in geen geval enige uitzondering gemaakt.


Deshima, met de landpoort en de waterpoort.

maandag 14 februari 2011

Omdat het verslag van Van Overmeer Fisscher niets vermeld over de tijd waarin de stoet in Shimonoseki verblijft (14 tot 22 Februari), zal vandaag worden begonnen met het hoofdstuk over Deshima.

Decima De factorij van de Nederlanders in Japan.



De ligging tegen de stad Nagasakki, waarvan wij slechts door een smal kanaal van ongeveer 30 voet breed zijn afgescheiden, maakt, dat men aan die kant weinig uitzicht heeft, temeer, daar de hele walkant die met huizen is bebouwd, het uitzicht op de straat, de Jedomatsi [Edomachi], wegneemt. Maar daarentegen heeft de gehele overige omtrek van het eiland een vrij uitzicht zowel over de baai, als landwaarts. De baai is altijd levendig, en er heerst een gedurige beweging van vaartuigen. Aan de linkerkant heeft men uitzicht op een bergachtig gedeelte van de stad, en ook op heerlijke akkers en dorpen, die zich in het verschiet verliezen.
In de brede straat van het eiland, die met een kleine bocht van de waterpoort tot het andere einde loopt, liggen de huizen van de Hollandse ambtenaren, die ieder een afzonderlijke woning hebben. Deze ambtenaren zijn; een Opperhoofd, een Pakhuismeester, een Scriba of boekhouder voor de handel, een Geneesheer, vijf Assistenten of Klerken en twee Pakhuisknechts. De Nederlandse regering geeft de tafel, en zij verenigen zich, met uitzondering van de Pakhuisknechts, hiervoor tweemaal daags bij het Opperhoofd, die een zeer groot en goed getimmerd gebouw bewoont dat vooral ook zo ruim is ingericht, om er de Japanse Groten naar behoren te kunnen ontvangen. De overige huizen zijn naar de rang der bewoners minder groot en van meer of minder gemakken voorzien, naarmate zij die willen bekostigen. Meestal gebruikt men het benedenhuis als bergplaats, en het bovenhuis als woning. Behalve dat deze straat aan weerszijden ook met pakhuizen tussen de woonhuizen is aangevuld, staan er ook langs de heiningen of paggers [omheining van bamboe] enige gebouwen als pakhuizen en woningen tot verblijf van de Japanse tolken, van de Ottona’s [otona]of Burgemeesters van het eiland, van de zogenaamde Kasserossen [uit het Portugees?] of huisbazen (in het Japans kfoemi gasira [kumigashira] genoemd), en van de wachten van het eiland, terwijl er ook nog een plek grond overblijft, die behalve de koeienkraal, twee tuinen bevat, waarbij een ruim gebouw staat , dat gewoonlijk gebruikt wordt voor het nieuwe opperhoofd, als hij aankomt om zijn voorganger af te lossen.

zondag 13 februari 2011

De 13e staken wij over naar Simonoseki [Shimonoseki], het westelijkste punt van het grote eiland Nipon //Nippon = Honshū//, alwaar wij tot de 22e vertoefden, om onze bark te laden en op een goede wind te wachten.

Men ziet op de genoemde overtocht in de verte de stad Dayrie [Dairi], in vroegere tijden de zetel van de geestelijke keizer, en midden in het vaarwater de klip, waarop de vermaarde Tayko sama [Taikō sama = Toyotomi Hideyoshi (1537-98)] schipbreuk leed, hetgeen de gezagvoerder van zijn vaartuig het leven kostte. Men heeft op deze klip een zuil of een Tempeltje gebouwd, zowel ter nagedachtenis aan dit voorval, als aan het overlijden van een jonge prins uit het geslacht van Heike, Antokftenno [Antoku Tennō, ca 1183] genaamd, die, in de armen van zijn min of voedster, zijn leven opofferde om niet aan zijn vijanden uitgeleverd te worden. De min namelijk verdronk zich met den zevenjarige prins.


Uitzicht op Simonoseki. (Uit: Nippon)

Simonoseki is een handelsplaats, waar buitengewoon veel scheepvaart is. Men drijft hier een grote handel in rijst, tarwe en andere granen, gedroogde vis en houtskool, en werkt er buitengewoon fraai in steen, waarvan we enige kleinigheden kochten. De stad ligt aan zee, en telt onder verscheidene andere, de vermaarde Amidais [Amida] tempel die gesticht is ter nagedachtenis aan de jonge held die hiervoor genoemd is. Hij is bij deze tempel begraven met zijn voornaamste dienaren, en men vertoont hier zijn wapens, afbeeldingen en ook een beeld van hem levensgroot in brons gegoten.

zaterdag 12 februari 2011

De 12e. Hoewel we afgesproken hadden om vroeg te vertrekken, was er op het afgesproken uur niemand klaar, waarschijnlijk door de grote vermoeienissen van gisteren. Wij gingen te voet, met een paar dienaars vooruit, en legden de hele weg tot Kokura, die vijf uur lang is, te voet af, alwaar wij de eerste van de trein waren. De weg liep eerst door fraaie sparrenbossen, en naderhand, langs een bergachtige gedeelte, naar de zeekant, waar men de prachtigste uitzichten op het grote eiland Nippon heeft. Kokura, de zetel van de Landsheer, is een grote stad, met een kasteel, zeer vrij gelegen aan het kanaal, dat de eilanden Nipon en Kiusju [Kyūshyū] van elkaar scheidt, op een afstand van ongeveer 60 mijlen, of uren gaans, van Nagasaki. De inwoners zijn gewend, de Hollandse geneesheer hier over hun ziekten te raadplegen, en inderdaad, in de namiddag wordt het huis gevuld met allerhande lijders, die zoveel mogelijk verpleegd en met geneesmiddelen begiftigd werden.

vrijdag 11 februari 2011

De 11e hadden wij een zware tocht over het Fiamistogie’s [Hiyamizutōge] gebergte omdat door de hevige regens de wegen voor de dragers zeer glibberig waren. Volgens gebruik verbleven wij een paar uren in de plaats met dezelfde naam, om de vrienden op sake e.d. te onthalen, hetgeen geschiedt om de trein met de geschenken en de andere zware bagage de tijd te geven om ons voor te blijven, omdat wij die anders zouden inhalen, en als wij gelijk met hen op een plaats zouden aankomen om van dragers en paarden te wisselen, zou er verwarring kunnen ontstaan.
In Oesino [Uchino], aan de voet van het gebergte waar de waard ons fazanten, eenden en eieren aanbood om ons te verwelkomen, moesten we opnieuw enige tijd vertoeven.



Na in Jetska [Izuka] het middagmaal te hebben gebruikt, kwamen wij ’s avonds toen het al donker was voor de rivier de Setogawa waar 30 vaartuigen klaar lagen die in 10 minuten de hele trein overzetten. De grote hoeveelheid lantaarns en flambouwen maakten deze overtocht zeer gunstig en fraai. Wij overnachtten in Kayanossa [Koyanose].

donderdag 10 februari 2011

De 10e reisden we door een vlakke streek, en kwamen door verschillende dorpen, van welke wij in Tazjiro [Tashiro] het middagmaal gebruikten. Bij het dorp Harda [Harada] begint het grondgebied van Tsikwiseeng [Chikuzen]. Wij kwamen al vroeg in Jamij [Yamaie] aan, waar een kabinet van stenen te bezichtigen is. Het viel ons erg tegen en is de moeite van het bezichtigen niet waard. De oude Onderbanjoost die ons vergezelde, had 40 jaar geleden de hofreis al eens gemaakt met het opperhoofd Titsingh en ook bij die gelegenheid ditzelfde kabinet van stenen moeten bezichtigen.

woensdag 9 februari 2011

De 9e vroor het sterk; alle rijstvelden waren met ijs bedekt. We waren 's morgens met lantaarns op weg gegaan, en kwamen nu in het gebied van Fizeeng [Hizen], waar we enkele soldaten meekregen als geleide. We passeerden de grote kamferboom in het gehucht Odan [Oda] de stam van deze boom is helemaal hol en het is bekend dat er 12 mensen in kunnen zitten sackineren [sake drinken].



Men ziet aan de buitenkant in de stam uitgehouwen een beeld van de God Kwanon [Kannon], en overal in de boom zijn prentjes en briefjes met namen geplakt.



We gebruikten het middagmaal in Oetsoetsoei [Ushitsu], en kwamen in de namiddag door Saga, de hoofdstad van het landschap Fizeeng. Deze plaats is meer dan 1 uur gaans lang en beroemd wegens haar mooie vrouwen. ‘s Avonds kwamen wij in Kansaki [Kanzaki] en we overnachtten aldaar in de tempel Sinsoki [Shinkōji] van de Ikosju- [Ikkōshū] sekte.

dinsdag 8 februari 2011

De 8e.
Buiten Sonogi gingen wij wandelen, en hielden ons een ogenblik op bij de hut van een grijsaard, die van zijn jeugd af altijd genoegen had geschept in het zien voorbijtrekken van de Hollanders. Hij was bijna 90 jaar oud, en hier samengekomen met een groot gedeelte van zijn nageslacht. Meer dan 40 keer had hij nu reeds onze trein voorbij zien trekken, en hj scheen oprecht gelukkig die dag opnieuw te beleven. Hij kreeg van het opperhoofd een drinkpenning om zijn gezin te onthalen. Wij ontmoetten die dag een transport van enkele Koreanen, die bij het landschap Nagats [Nagatsu]schipbreuk hadden geleden, en nu naar Nagasakki vervoerd werden.
In Oresino bezichtigden wij het warme bad, en voelden ons hier al verplicht enkele kleinigheden uit de deden aan de Japanse dames, die verzochten ons tijdens het middagmaal te mogen bezoeken.
’s Avonds bekeken wij in Takywo [Takeo] een zeer fraaie badhuis van de Landsheer waarbij ook een warme bron gevonden wordt.

maandag 7 februari 2011

In Omura, [Ōmura]de hoofdplaats van het landschap met dezelfde naam, gebruikten wij de volgende dag, 7 februari, het middagmaal.













Op de grens van het landschap stonden een paar soldaten, om ons te begroeten, en de toeloop van volk was hier zodanig, dat er zelfs in het logement geweld gebruikt moest worden om de mensen tegen te houden, hoewel zij alleen uit nieuwsgierigheid elkaar verdrongen om ons te zien, zonder ons of elkaar met die woestheid en onbescheidenheid te bejegenen, die men dikwijls bij soortgelijke gelegenheden onder de lagere klassen van de Europeanen aantreft. Wij overnachtten in Sonogi, en overal waar wij 's avonds aankwamen werd gewoonlijk met de Opperbanjoost en de tolken overlegd welke afstand wij de volgende dag zouden afleggen. Dit gebeurt echter meer volgens oud gebruik, dan uit noodzakelijkheid, en dient ook om de goede vriendschap te onderhouden, en de gelegenheid te hebben die heren te onthalen op een glas punch, want de reis is reeds zo vaak gedaan, dat de verdeling van de middag- en nachtherbergen gewoonlijk dezelfde blijft.

zondag 6 februari 2011

1822, de 6e februari.
Heden, de 15e van de Japanse eerste maand (Sioguats), de vastgestelde dag voor ons vertrek, kwamen reeds vroeg de Japanse bedienden op het eiland, om de geschenken en de bagage af te halen, en wij vertrokken te 8.30 uur van het eiland. De achterblijvende Nederlanders deden ons uitgeleide tot aan de Mosseltrap. Het gezag op het eiland werd toevertrouwd aan de oudste aanwezige ambtenaar, en wij gingen in de norimond onder de toeloop van een menigte volk en vrienden, die ons reeds hier opwachtten om ons uit te geleiden. Volgens gebruik vertoefden wij buiten de stad in de tempel Tenzin, waar de Opperbanjoost ons ontving, en wij gezamenlijk met een aantal Japanse vrienden moesten drinken op ons afscheid. Tegen 12:00 uur van hier vertrekkende, vonden wij op de grens van de stad en op verschillende andere plaatsen, tolken, leveranciers en een menigte Japanners, die ons een laatste groet brachten, waarna wij aankwamen in Jagami, waar wij het middagmaal gebruikten, en eindelijk ‘s avonds om 10:00 uur in Isahai [Isahaya] , waar wij in de tempel logeren, en veel hinder hadden van de kou en de slecht rokende kolen.

zaterdag 5 februari 2011











Reis naar Jedo


De Hollanders, die in Japan hun verblijf houden, worden daar niet zo zeer beschouwd als kooplieden, maar eerder als beambten, of, zoals de Japanners het noemen, Jakfnins [jakunin], om de vriendschappelijke betrekkingen tussen de beiden naties te onderhouden. Het is in die hoedanigheid, dat zij toegang hebben tot het Hof, waarheen zij dan ook vroeger jaarlijks een reis maakten. Sedert 1790 echter heeft dit slechts om de vier jaar plaats, terwijl in de tussenliggende jaren de vooraf bepaalde geschenken door een commissie van tolken en andere bedienden naar het hof worden gebracht, waar de in Jedo verblijvende Gouverneur van Nagasakki, in hun naam, de plichtplegingen aflegt onder het aanbieden van die geschenken.

Wanneer de tijd voor deze reis nadert, heeft men het heel druk met de voorbereidingen, en zijn de Japanners nog meer bezorgd dan de Hollanders zelf, om met hun hele gevolg in de uiterste orde een netheid te verschijnen. Voor de laatsten, die zelden in de gelegenheid zijn deze belangrijke reis een tweede keer te maken, zijn het inwinnen van informatie over de belangrijkste dingen die hen kan overkomen en over de gebruiken, welke zij in acht moeten nemen, alsmede het kennismaken met de reisgenoten en het aanschaffen van de reisbenodigdheden, de voornaamste bezigheden. Als overblijfsel van in oude tijden bestaan hebbende Indische gebruiken, is het gebruikelijk om zich voor deze reis meer dan gewoonlijk uit de dossen. Men neemt ook speciaal kleinigheden mee, zoals kralen, glazen, pennetjes, ringetjes, spelden, knoopjes en andere Neurenberger bijouteriën, om tijdens de reis uit de delen aan de gewone mensen, die er een bijzondere waarde aan hechten om het een of ander uit de handen van een Hollander of een andere vreemdeling te ontvangen. Daarom doen zij veel moeite om de Hollanders te zien, en nog meer, om een aandenken van hen te krijgen.

Toen ik het genoegen had mee te gaan op de reis naar het hof, was de Heer J. COCK BLOMHOF, Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, en opperhoofd van onze handel op Decima [Deshima], de Nederlandse gezant, die de reis voor de tweede keer maakte, en die ik als scriba of secretaris met de geneesheer N. TULLINGH vergezelde.

De Japanse beambten bestonden uit een Opperbanjoost, die het hoofd van de trein is, en omdat hij met een Keizerlijke gezant reist, wordt hij overal geëerbiedigd en ten trouwste gediend. Zijn ondergeschikten zijn drie Onderbanjoosten, en wij hadden verder tot onze hulp en gezelschap de Oppertolk ZOEJENAGA ZINSAYMON, de Ondertolk NAKAJAMA SAKFSABRO en de Vice-Ondertolk SIGE TOKIZERO.



















Om een indruk te geven van de grote omvang van deze reis, zal ik in het kort een schets laten volgen van de gehele trein [stoet]van de geschenken en bagage, naar de volgorde, zoals die langs de wegen worden gevoerd.

De zogenaamde Hofreisbark, waarvan wij voor onszelf gebruikmaken van Simonosekij [Shimonoseki] naar Osaka, vertrekt enige dagen vroeger uit Nagasakki [Nagasaki], alleen geladen met de etenswaren, verpakt in een dertigtal kisten, en van de overige bedienden de bagage, die men in het begin niet nodig heeft. Al het overige gaat over land, beginnende met 10 tot 12 lange koffers, volgepakt met lakens, chitsen [textiel], polemieten [bonte geweven stoffen], lakenrassen [zeer fijne, geschoren wol], kroonrassen [eerste kwaliteit zeer fijne, geschoren wol], perpetuanen [zeer duurzame, driedradige wollen stof], Taffachelassen [fijne, gestreepte zijden of katoenen weefsels uit Coromandel], Armozijnen [dunne zijde- of katoenachtige stof, veelal als voering gebruikt], Goudstoffen en datgene wat verder als geschenk bestemd is, alles nauwkeurig afgemeten en zeer zorgvuldig in geolied papier verpakt, vervolgens met een fijne mat, en daarna met een stromat, die alle op een bepaalde maat en vorm zijn vervaardigt, omwikkeld, terwijl men tenslotte de kast of de koffer met een zwart touw dichtbindt, verzegelt, en op een slee of draagbaar vastsjort. De laatste wordt ook aan een lange stok vastgemaakt, waaraan die last door twee of drie man wordt gedragen.
















Wij hadden ook ditmaal twee extra koffers met pendules, bestemd als buitengewone geschenken, die met de andere geschenken werden vervoerd, en samen een afzonderlijke trein vormden, die steeds enkele uren vooruit reist, onder toezicht van een treinmeester, twee schrijvers of klerken van de tolken, een koeliemeester, en nog een paar gouvernementsbedienden, die, met uitzondering van de koeliemeester, gedurende deze reis altijd twee stabels dragen; sommigen hebben een norimond [= norimoro] of palankijn [gesloten, overdekte draagstoel] en de anderen huren beurtelings een cango of draagstoel, om uit te rusten, en elkaar te vervangen bij de bewaking van die goederen.

Daarna volgden onze grotere bagagekoffers, die ook ingepakt zijn, en alleen worden geopend in grote steden. Het Opperhoofd heeft twee zeer grote kasten of koffers, en vier knasters [een uit riet (canna) gevlochtene kist of korf] en de scriba en doctor hetzelfde met hun beiden. Opperbanjoost, tolken, Onderbanjoosten, van allen is de hoeveelheid bagage vast bepaald, doch over het algemeen is het een vracht, waartoe tenminste 100 mensen en 20 paarden nodig zijn, terwijl ook onder onze bagage het beddegoed van al de bedienden is begrepen, dat op paarden wordt vervoerd. Eenmaal met de bark in Osaka aangekomen, moeten alle goederen, die tot dan vanaf Nagasakki in de bark geladen waren, ook over de grote landweg worden gedragen, hetgeen de hiervoor genoemde trein nog doet toenemen met een veertigtal goed voorziene kisten en koffers.



















De etenswaren, die door Opperhoofd worden meegenomen, bestaan uit wijn en en andere dranken, boter, kaas, gerookt en gezouten vlees, koffie, suiker, specerijen, banket, confituren en wat meer van dien aard en in Japan niet te krijgen is; maar wild, gevogelte (vooral goede hoenders), groenten, vis, enzovoort, vindt men overal voldoende, en weten de koks zich zeer goed aan te schaffen om ons dagelijks een goede tafel te bereiden. De twee Japanse koks, die ook op het eiland speciaal in dienst van het Opperhoofd zijn en ons nu vergezellen, hebben altijd twee stel tafelgereedschap voor drie of vijf personen bij zich, dat in een daartoe ingericht buffet wordt opgeborgen, met een kleine voorraad van wat zij voor enkele dagen denken nodig te hebben. De ene verzorgt het eten in de middagherberg, en de andere zorgt voor het avondeten. Zij reizen 's nachts of vroeg genoeg vooruit, om alles in te richten, en vinden in de afgesproken logementen, keuken- en verdere benodigdheden ter beschikking, zodat wij het genoegen hebben, 's middags en ‘s avonds altijd de tafel gedekt de vinden. Bij ieder buffet worden zelfs drie stoelen en een tafel meegedragen, en men is in het begin zeer verrast, wanneer men zich zo geheel afgescheiden van al wat Europees is, eensklaps in een vertrek bevindt waar de tafel, met welbereide spijzen voorzien, het idee van zich in zulk een vreemd land te bevinden, geheel wegneemt. Ons beddegoed wordt ook in grote kisten meegevoerd, maar behalve het tot dusver vermelde, is er niets in ons persoonlijk gevolg dat afzonderlijk een meer volledige beschrijving verdient.

Vooraan in de trein loopt een treinmeester, met een koeliemeester, waarna de twee jongste Opperbanjoosten in norimonds volgen, elk met zijn bediende bij zich, en vergezeld van twee hassambakodragers.

Ook is er doorgaans een schrijver van de tolken die deze trein in zijn Cango of draagstoel voorafgaat, daarna de Vice-Ondertolk en Ondertolk, ieder met zijn bediende, en twee hassambakodragers.

De Hollandse geneesheer in zijn norimond, een van de vaste Japanse bedienden van het Opperhoofd op Decima, en een bediende die het Japanse gouvernement hem gedurende de reis toevoegt. De laatste is tevens een soort van dwarskijker [spion].
De medicijn kist, die door twee man gedragen wordt en met kleden overdekt is.
De Scriba in zijn norimond met twee bedienden. De norimond wordt evenals die van de doctor door drie of vier man gedragen.
Een norimonds-oppasser.
Twee koeliemeesters.
Het Hollandse Opperhoofd in zijn norimond met acht dragers, die kabaaijen [kledingstuk zoals dat gewoonlijk in Oost-Azie wordt gedragen als een lang, los vallend hemd] dragen die versierd zijn met de letters van de Oost-Indische Compagnie, en die elkaar van tijd tot tijd aflossen. Tevens aan weerszijden twee bedienden, die elkaar, net als die van de twee andere Hollanders, 's morgens en 's middags vervangen.
Een bediende die de schoenen en muilen in een leren doos bewaart.
Een Tjabinto [chabento] of twee kasjes (die aan een stok gedragen worden), die vuur en kokend water bevatten, om ten alle tijde thee te kunnen maken, en die ook voor het opbergen van enkele versnapering dienen.
Een drager met een stoel of een krukje.
Het zogenaamde Opperhoofdskantoor, of een ladetafel voor het opbergen van papieren, enz., deze is zwart gelakt en met een rood lakens overkleed bedekt, waarop de gouden letters van de Oost-Indische Compagnie staan. Deze wordt door drie man gedragen.
Twee paar hassambakko’s, kleine koffertjes met kleren voor dagelijks gebruik, van het Opperhoofd en twee paar van de Scriba en de Doctor.
Twee dragers met Kappa Cagos , manden waarin de lantaarns en regenkleding opgeborgen worden.
De Oppertolk in zijn norimond, met twee bedienden, gevolgd door zijn kantoor; en twee hassambakko’s en Kappa Cago. Deze ambtenaar houdt de kas en de administratie der ongelden bij, die hij aan de geldkamer moet verantwoorden. En daarna volgt:
De Opperbanjoost met twee bedienden, waarachter een piekendrager loopt.
De harnaskast, die zijn oorlogsuitrusting bevat.
Twee Hassambakko’s.
Twee Kappa Cago’s, en eindelijk:
De oudste Onderbanjoost, met enige bedienden, die te voet of in draagstoelen de trein volgen; en met enige dragers van Hassambakko’s en ander reistuig de trein sluiten.
Men merkt in deze volgorde op, dat in de Japanners optochten altijd de hoogste in rang de mindere voorop laten gaan. De linkerzijde is bij de Japanners de hogerhand. Men vindt in hun gebruiken vaak dergelijke tegenstellingen met onze gewoonten.

vrijdag 4 februari 2011

Introductie

De Hofreis van 1822.

Het is al een beetje traditie dat er ieder jaar op de website van het SieboldHuis een verslag of dagboek van de Hofreis verschijnt in de vorm van een weblog. Ook dit jaar is dat zo.
Toen ik een paar maanden geleden het boek “Bijdrage tot de kennis van het Japanse Rijk” van J. van Overmeer Fisscher (1833) onder ogen kreeg, zag ik dat ook hij een hoofdstuk aan de hofreis gewijd had., Na een korte inleiding en een beschrijving van de volgorde van de stoet, geeft Fisscher een beschrijving van de heenreis in de vorm van een dagboek, maar van de terugreis worden maar enkele dagen beschreven. De schrijfstijl van Fisscher is heel anders dan die van De Cock Blomhoff, Von Siebold of De Sturler. Ze zagen op verschillende reizen vaak de zelfde dingen maar beleefden en beschreven het op hun eigen manier. Het werk van Fisscher is heel makkelijk leesbaar.
Johan Gerhard Frederik van Overmeer Fisscher (1800-1848), zoon van de Burgemeester van Harderwijk, was 4 jaar jonger dan Philipp von Siebold, maar kwam al in 1820 in Deshima, hij verliet Japan samen met Von Siebold, op de laatste dag van 1829. In 1822 mocht hij met de hofreis mee als secretaris. Tijdens de hofreis van Von Siebold, in 1826, hield hij, inmiddels gepromoveerd tot Pakhuismeester, als vervanger van Opperhoofd De Sturler, een officieel dagboek bij van de gebeurtenissen op Deshima. Wellicht kunnen dat dagboek hier volgend jaar openbaar maken.
Fisscher reisde in 1822 mee met het Opperhoofd J. Cock Blomhoff, die de hofreis toen voor de tweede keer maakte. Van de Hofreis van 1818 hield Blomhoff niet alleen een officieel Dagregister bij, hij maakte er ook een verslag van speciaal voor zijn vrouw Titia. Het boek van F. Effert en M. Forrer (2000) waarin dit verslag is gepubliceerd: “De hofreis naar de shōgun van Japan. Naar een verslag van Jan Cock Blomhoff van de hofreis in 1818.” is momenteel voor een heel aantrekkelijk prijsje te koop in het SieboldHuis. Omdat er in dit boek veel wordt uitgelegd over personen en zaken die ook een rol spelen in deze hofreis, is het heel geschikt om te lezen naast het nu volgende weblog.

Op dagen dat Van Overmeer Fisscher niets vermeldt in zijn verslag van de reis, zullen o.a. zijn aantekeningen over Deshima hier gepresenteerd worden.
De zinsbouw en spelling van oorspronkelijke tekst is aangepast aan de hedendaagse stijl.

Als er niets anders vermeld wordt, zijn de illustraties gemaakt door Kawahara Keiga en afkomstig uit de collectie van het Museum Volkenkunde in Leiden.

Martien van Oijen 4/2/ 2011

Hieronder volgen delen van: J. F. van Overmeer Fisscher, 1833. Bijdrage tot de kennis van het Japansche rijk. Muller & Co, Amsterdam.
Verslag van de Hofreis naar Edo in het jaar 1822. pp 281-320.
Decima, De factorij der Nederlanders op Japan. pp. 264-280.