maandag 2 mei 2011

Van de laatste 53 dagen van de Hofreis van 1822, worden er door Van Overmeer Fissher maar 7 kort genoemd in zijn verslag. In plaats van de ontbrekende dagen weer te vullen met passages uit andere hoofdstukken van het boek van Van Overmeer Fisscher, volgen deze dagen hieronder.

Op de 6de mei kwamen wij aan in Miako [Kyoto], en op de 8ste hadden bij audiëntie bij de Opperrechter en de Gouverneurs, die ons net zoals de Rijksraden in Edo, maar dan in persoon, ontvingen.
Omdat het vertrek uit Lelystad verhaast werd, hadden wij maar een dag om de beroemde tempel Tsjiwonjo [Chionin], en die van Giwon de Chion Yasaka schrijn?] en Daijwits [Daibutsuji] te bezichtigen, de laatste pronkt met 33.333 afgodsbeelden en is beschreven in het werk van Kaempfer.
Volgens gebruik gingen wij ook naar de Nikin-Tjaya [niken chaya],, een beroemd theehuis, waar wij, in een geheel open tent, beleefd ontvangen en goed onthaald werden. Er waren hier zoveel bezoeken en gezelschappen bijeen, dat wij niet zonder reden veronderstelden, dat wij hier alleen maar uitgenodigd waren, om de inwoners van Miako gelegenheid te geven, de vreemdelingen uit verre landen te kunnen bekijken.


De Nishihongan Tempel in Kyoto. Uit : Nippon

Op de 13e mei gingen wij bij audiëntie bij de Gouverneur van Osaka, die ook jaarlijks enige geschenken ontvangt. Wij werden hier onthaald, en bezichtigden enige tempels, en tevens, al wandelende, ook deze voorname handelsstad zelf. De volgende dag gingen wij naar de schouwburg, een zeer groot lokaal, waar men voor ons en de rest van de stoet de beste plaatsen had gereserveerd. Men voerde afwisselend treurspelen, gevechten en komedies op, waarvan het onderwerp meestal te maken had met de oude geschiedenis van het land. De decoraties en de kleding waren zeer schoon, maar de vrouwenrollen werden ook door mannen vervuld, en de muziek was vervelend. Dit zijn de enige aanmerkingen, die wij kunnen maken op de overigens zowel mooie als ongekunstelde voorstelling, die overigens in alle opzichten onze verwachtingen overtrof.
Van Osaka vertrokken wij naar Fiogo [Hyōgo], waar wij opnieuw vele belangrijke tempels bezichtigden, en op de 22e mei scheepten wij ons in en gingen de volgende dag onder zeil, deden de 25e Tomo aan, om wat drinkwater en verversingen in te nemen, en kwamen op de 28e mei in Simonoseki [Shimonoseki]. Van hieruit vertrokken wij naar Kokura met vaartuigen, en vervolgden toen de terugreis over land naar Nagasaki, terwijl het grootste gedeelte van de bagage, en de goederen die wij onderweg gekocht hadden, met de hofreisbark vetrokken en enige dagen na ons op de bestemde plaats aankwamen.
Op de 4de juni kwamen wij ‘s avonds in Jagami [Yagami], ruim twee mijl van Nagasaki gelegen, waar verschillende tolken, etc., ons geluk kwamen wensen met de behouden terugreis. Wij hadden reeds de vorige avond in Omura een afscheidsmaal met onze reisgenoten gehad, en zij ontvingen van het opperhoofd enkele geschenken tot aandenken. In Jagami werden alle koffers en bagage gevisiteerd en verzegeld, maar dit geschiedde met zoveel bescheidenheid en oogluiking, dat, al waren er ook verboden goederen in verborgen geweest, men alles ongehinderd zou hebben laten doorgaan. Op de 5de juni 's morgens vroeg vertrekkende, kwamen ons van tijd tot tijd tussen Jagami en Nagasaki al onze kennissen tegemoet, en eindelijk ook onze op Decima de achtergebleven landgenoten, die wij na een afwezigheid van honderdtwintig dagen, die wij geheel tussen een vreemd volk hadden doorgebracht, met veel genoegen terug zagen. Ook wijwaren heel blij na deze belangrijke reis, die in de laatste dagen door de sterke hitte zeer vermoeiend was geweest, dat wij weer konden genieten van de vrije en stille rust op het eenzame Decima.
De snelheid en de drukte, waarmee deze reis geschiedt, en ook de beperkingen waaraan men onderworpen is, hadden tot gevolg dat de nieuwsgierigheid slechts gedeeltelijk kon worden bevredigd. Daarnaast in het moeilijk om zonder de trouwe hulp en medewerking van een kundige en bereisde Japanner, ook maar slechts een middelmatige kennis op te doen en voordeel te halen uit de grote hoeveelheid voorwerpen en de bewijzen van maatschappelijke welvaart en beschaving die aan alle kanten de aandacht vragen van de reiziger, vooral de buitenlandse.
Als bijzonderheid moet hier worden opgemerkt, dat er onder alle overige [=niet Japanse] thans levende bewoners van de wereld, slechts acht Hollanders zijn die de hoofdstad van Japan hebben bezocht, die misschien wel de grootste stad ter wereld is.
Graag had ik in een latere periode waarin ik wat meer op de hoogte was van de gebruiken van het land, nog een tweede reis naar Jedo gemaakt. Maar omdat ik toen [in 1828] de post van Pakhuismeester ( eerste ambtenaar na het Opperhoofd) bekleedde, moest ik bij zijn afwezigheid het bestuur van Decima op mij nemen.
In het jaar 1829 heb ik in deze functie afscheid van Japan genomen, en de herinneringen aan mijn langdurig verblijf in dit land evenals mijn aanhoudende pogingen om enigermate bij te dragen aan de kennis van dat land en zijn volk, zullen mij des te aangenamer zijn, wanneer dit werk de goedkeuring van mijn Landgenoten mag krijgen.



Een complete Pdf versie van Van Overmeerr Fisscher’s “Bijdrage tot de kennis van het Japanse Rijk” is in voorbereiding. Martien van Oijen

zaterdag 30 april 2011

Op 30 april bezichtigden wij een beroemde tempel in Gozozi, waar ons verschillende relikwieën werden vertoond van de keizer GONGEN die in dit landschap geboren en opgevoed is. Toevallig werd hier juist het feest van de patroon van deze tempel gevierd, door feesten en vreugdefestijnen, in de omtrek of op het grondgebied van dit gebouw, wat rondom met vlaggen en kransen was versierd. De oudheden van GONGEN SAMA, zoals zijn wapens, kleding, muziektuig, geschriften, afbeelding en andere heilige voorwerpen, werden ons met de meeste zorg en voorzichtigste behandeling vertoond, en dit werd ons als een uitstekende eer toegerekend, die wij beantwoordden aan de hogere geestelijkheid met complimenten en buigingen, en aan de mindere bedienden met enige itsiboe’s, of stukjes goud met een waarde van ongeveer drie gulden.

vrijdag 29 april 2011

Uit het hoofdstuk Aardrijkskunde en Landgesteldheid

Het gehele land is bergachtig en telt vijf vulkanen, waarvan ik slechts de Woensen [Wunze] in de provincie van Simabara, een paar dagreizen van Nagasakki, gezien heb. Er gaat geen jaar voorbij, waarin niet door uitbarstingen en aardbevingen zeer grote verwoestingen en overstromingen worden aangericht, die soms zo lang aanhouden, dat de inwoners er het land om verlaten, of dagen achtereen, uit vrees voor de aardbevingen, hun huizen ontvluchten, en zich in de open lucht een hut of een afdak bouwen, zoals in het jaar 1784 op Decima het geval was, toen de nabijgelegen berg van Simabara zo aanhoudend braakte, en daarna door zware aardbevingen werd gevolgd, dat de Hollanders op Decima, gedurende enige dagen, zich op de beschreven wijze in de open lucht ophielden. Ik heb meermalen aardbevingen bijgewoond, die zo sterk waren, dat zijn spiegels en schilderijen in beweging brachten, en wel 5-10 seconden aanhielden, hetgeen wel tot vijf à zes maal daags, doch in een veel mindere graad herhaald werd. Zelfs werd het op onze schepen, die met dit stille weer zonder de minste beweging in de baai lagen, gevoeld, wat toe te schrijven was aan een ruk, die het anker door de trilling van de grond kreeg, wat natuurlijk aan het schip werd doorgegeven. Het gevoel van een aardbeving maakt de eerste keer een zeer onaangename indruk, en jaagt de mensen een zware schrik aan, waardoor het niet geheel ongelijk is aan de werking van een elektrische schok. Zelden voelt men aardbevingen dan bij zeer stil weer, men zou bijna zeggen, dat de natuur voor die ogenblikken stilstond, om dit verschijnsel nog ontzaglijker te maken.

donderdag 28 april 2011

de gegoede ingezetenen maken gebruik van uurwerken, waarvan het samenstel sol wel naar de Europese gevolg zal zijn, maar welke een andere tijd verdedigen, die niettemin naar de middagzon wordt geregeld. Zij verdelen de dag in 12 uren, die eigenlijk de namen voeren van de hemel tekenen, maar in de telling een vreemde aanwijzing hebben. Zo wordt, als het middag is, en wij het 12 uur rekenen, bij hen negen geteld. Om een uur, half negen, om twee uur, half acht, 3:00 is bij hen 7:30; 4:00 is bij hen 7:00 enzovoort, totdat wanneer het middernacht is en wij weer zeggen dat het 12 uur is, terwijl het in die afdaling hij hen drie uur zou moeten worden, zij weer met negen beginnen. Wat hiervan de reden is, weet ik niet; want de Japanners die het mij hebben willen uitleggen, schenen hiervan de oorzaak te gebrekkig te kennen, om er de ware oorsprong van te kunnen opgeven. Hoe zonderling deze wijze van term ook mag zijn, het kan geen onregelmatigheid in de tijd verdeling teweegbrengen; maar er komt iets anders bij, wat hiertoe aanleiding geeft, namelijk: dat men op het ogenblik van zonsopgang altijd zegt dat het zes uur is, en insgelijks zes uur bij zonsondergang, zodat de uren van de dag en nacht naargelang de seizoenen vrij wat van elkaar verschillen; hetgeen tegemoet wordt gekomen, door de slinger van het uurwerk te verlengen of te verkorten. Met zonsopgang, op de middag en bij zonsondergang wordt men in de tempel door een zware klok de tijd aankondigen om à en bij tussenpozen de volle uren slaan, hetgeen voor de ingezetenen voldoende is om de dag te verdelen, en de ambachtsman te waarschuwen, dat het tijd is om aan het werk te gaan of daarvan te rusten, teneinde ongestoord die uren vreedzaam met zijn familie en vrienden door te brengen

woensdag 27 april 2011

Het is de reizigers door allerhande kaarten en tarieven makkelijk gemaakt, om zonder verder aanbeveling of kennis het ganse land door te trekken. Men vindt daarop met alle nauwkeurigheid aangetekend, welke betalingen of verplichtingen gevoerd kunnen worden, afstanden, overvaarten, voorname tempels, herbergen, feesten en andere belangrijke reden, die een vreemdeling nuttig en aangenaam kunnen zijn, en hem voor alle knevelarij en twist vrijwaren.

Het algemene punt waarvan alle afstanden gerekend worden, is de Nipon bassi of of de brug van Japan, midden in de hoofdstad Jedo gelegen, die wel niet juist het centrum van het rijk uitmaakt, maar als zodanig gehouden wordt ten behoeve van de regelmatigheid.


Het is onbegrijpelijk, hoe soms twee of drie personen het kunnen uithouden om een man in zijn norimon of draagstoel en kleine noodwendigheden die te samen wel op een gewicht van 125 Nederlandse pond worden gerekend, op één dag 8-10 mijl [Japanse mijl = 3.9 km] (een Japanse mijl te land mag veilig op 1:00 gaans gerekend worden) afstand te kunnen vervoeren; want veel mensen die niet door de posterijen bediend willen worden, omdat hun dit duurder te staan komt, huren twee of drie dragers soms voor een reis van 50 mijlen in ééns af, en volbrengen die in een bepaalde tijd met dezelfde mensen. Die mensen hebben 's avonds en vooral met slecht weer in bergachtige streken, een zure kostwinning, omdat de wegen steenachtige en ongelijk zijn, en zij geheel in het donker door moeten lopen. Wanneer de regen hun belet de fakkels of de papieren lantaarns aan te houden, doen zij er soms de drie keer zo lang over, en dit zou iemand er vaak toe moeten brengen om te besluiten, [uit te stappen en] om op zijn voeten de nachtherberg op te zoeken.

dinsdag 26 april 2011

De manier van reizen in dit land van de ene plaats naar de andere, gaat niet zo snel als in Europa; maar niettemin is het postwezen op een niet minder geregelde voet, dan alle andere publieke instellingen. Hoewel het land bergachtig is, zou evenwel zeer goed gebruik gemaakt kunnen worden van rijtuigen, als was het maar voor de horizontaal liggende wegen. En of het nu is toe te schrijven aan hun voorliefde voor oude gewoonten, of dat het in het belang van de gewone man wordt geacht om het vervoer over land alleen op schouders te doen, het is zeker dat de Japanners er plezier in hebben om zich op deze langzame maar zekere manier door hun hele land te verplaatsen, en het paard als lastdier gebruikende, net zoals dragers, in een vaste tred naar de bestemde plaatsen van het land te zien trekken.

De posterijen zijn een staatsinrichting, waarvoor iedere Landsheer in zijn gebied moet zorgen, en die op alle grote wegen door ambtenaren wordt vervuld. Naarmate van de moeilijkheid van de weg, zijn de stations van anderhalf tot 4 uur gaans van elkaar verwijderd. In de poststations kan men van dragers en paarden verwisselen, en als men het wil in weinig minuten zijn reis vervolgen, maar de beleefdheid en gedienstigheid van de schone dienstmeisjes in de vertoefhuizen houden de reizigers meestal wat op, om zich met thee of spijs te verversen.

Aan een grote optocht gaan altijd treinmeesters of bezorgers vooraf, en maken dat de benodigde hoeveelheid mensen en paarden gereed zijn. Zeer zelden is dit alles niet in de volmaaktste orde, maar meestal loopt het zonder veel geraas of beweging af, waarover ik in het deel over de Hofreis, meer nauwkeurige berichten zal geven. Langs de kusten en op alle binnenwateren zijn geregelde postvaartuigen aangelegd, om personen en goederen te vervoeren. Deze zijn zodanig ingericht dat zij, bij stil weer of tegenwind, met behulp van riemen altijd vooruit kunnen en zelden een buitengewoon lange reis maken. De briefwisseling geschiedt met dragers die de koffer met de brieven aan een lange stok op de schouders hangen en achter elkaar lopen, met een postbediende daarnaast, die op het eerstvolgende station de hem toevertrouwde commissie in handen van zijn vervanger overgeeft, op welke wijze er dagelijks een afstand van meer dan 20 uur wordt afgelegd. Een vlag met het keizerlijk of een ander wapen, dat op de koffer wappert, is een teken, waarvoor iedere voorbijganger moet wijken, en dikwijls ook gebruiken zij bellen om zich ‘s avonds te laten worden.

maandag 25 april 2011

Wanneer men vanaf een berg uitkijkt naar een Japanse stad, kan men het best de regelmatigheid van haar verdeling zien, en levert zij in al haar eenvoud een van de schoonste uitzichten op. De witte muren en zwarte daken doen alles zeer eenvormig lijken, en maken, dat men dit uitzicht met dat van Kaapstad zou kunnen vergelijken, dat door de reizigers die haar op een grote afstand bekijken wel vergeleken wordt met een kaartenhuis.

Omdat de Japanners geen schoorstenen in hun huis gebruiken, kan men het vooral aan de gebrekkige wijze van stoken toeschrijven dat er zo dikwijls brand uitbreekt. Branden hebben hier door de lichte wijze van bouwen nog veel schadelijker gevolgen dan in Europa. Niet zelden verbranden hele straten, wanneer de wind sterk genoeg is, om het vuur over te laten slaan naar belendende huizen, ondanks het feit dat de brandblusmiddelen heel snel ter plaatse worden aangevoerd. Iedere wijkmeester heeft, behalve de pompen en andere gereedschappen, altijd enige emmers met water gevuld staan op een piramidevormige stellage voor zijn huis en tevens een grote hoop zand, waarvan zij zeggen dat het een niet minder nuttig middel voor de blussing van de brand is.

Men zegt dat in de grote steden, vooral in Jedo, vooral mensen uit de lagere klassen zich dikwijls schuldig maken aan brandstichting, om dan gelegenheid te hebben om tot stelen, of om voor zichzelf werk te verschaffen door het opruimen en het opnieuw opbouwen hetgeen snel moet gebeuren en daarom een hoger dagloon beloofd. Het is verbazingwekkend dat zij de moed hebben, om die misdaad te plegen, omdat hiervoor alléén, meer doodvonnissen worden geveld, dan voor alle andere misdaden tesamen, en even buiten de stad de gerechtplaats voortdurend de overblijfselen vertoont van misdadigers die, zonder genade, voor dit feit levend worden verbrand.