woensdag 6 april 2011

De 6e april. Heden was de afgesproken dag voor de plechtige auditie bij de Keizer van Japan. De vorige avond ontvingen wij nog een statig bezoek van de Opperbanjoost, om ons dit te herinneren, met de aanbeveling, om 's morgens om 6:00 in het paleis te zijn. Wij gingen inderdaad tegen dat uur van huis in groot kostuum, en met ons gevolg in complimentgewaad. Het Opperhoofd is bij deze gelegenheid alleen in het fluweel gekleed, en heeft, de grote Pajong [Parasol] een degen, twee hassambakko’s, met dikke koorden en kwasten, en wij (Scriba en Doctor) elk een hassambakko, welke aan een lange steel door een man gedragen wordt, en naast de norimonds gaat het dubbel aantal der bedienden, die men gewoonlijk heeft. Na weinige minuten gaans kwamen wij aan een hoge muur en over een brug door de eerste poort van het gebied van het keizerlijk paleis, alwaar wij een grote wacht vonden, terwijl wij aan wederzijde van de brede wegen grote gebouwen zagen, welke uitwendig even eenvoudig als andere Japanse huizen, toch hoger opgetrokken waren.

Aan de tweede brug komende, gingen wij uit de norimonds en te voet tot aan de derde brug en kwamen voorts door een grote poort en langs een statiewacht. Van deze laatste poort af moesten wij blootshoofds gaan, waarom wij de hoeden aan onze bedienden gaven. Verder kwamen wij nog door verscheidene brede straten, tot aan de zogenaamde wacht van honderd man, recht tegenover de laatste poort van het eigenlijke verblijf van de keizer. In deze wacht kregen wij een vertrek om te vertoeven, totdat de Rijksgroten, die op deze audiëntiedag verwacht werden, binnengekomen zouden zijn. Intussen ontvingen wij hier bezoeken van de Gouverneur van Nagasakki, van de Commissarissen der vreemdelingen en van de commandant van de wacht, die ons op de Japanse wijze complimenteerden. Gedurende een paar uren, die wij hier vertoefden, zagen wij de optochten die herwaarts stroomden, elk voorafgegaan door enige bezemdragers die aanhoudend schreeuwden Stay! Stay! en de stenen of onreinheid van de weg ruimden. Aan de poort van het paleis stilhoudende gaat alleen de Landsheer of hoge beambte, wie hij ook moge zijn, met zijn secretaris naar binnen, gevolgd door een paar bedienden, die de pajong boven het hoofd dragen, en bij het paleis de sabel en de muilen bewaren.

Eindelijk werd het ook onze beurt, en daar het juiste regende, kwam het ook te pas, dat onze gezant de grote pajong gebruikte. Wij vonden achter het eerste plein nog een tweede, en daarna een groot voorplein, met eivormige stenen belegd. De drukte en oploop heeft mij in deze ogenblikken weinig meer doen opmerken, dan het grote portaal met een luifel overdekt, dat dient als ingang tot het paleis. Het gebouw zelf ligt op een hoogte, en is, evenals andere huizen, enige voeten boven de grond gebouwd, waardoor men waarschijnlijk van enige punten een fraai uitzicht over de stad moet hebben. Men leidde ons hoeksgewijze langs enige brede galerijen, waarvan de rechterzijde met grote vertrekken was betimmerd, en de linkerzijde gemeenschap had met de open lucht. Men zei ons, dat deze vertrekken de vertoefplaatsen waren van de dagelijks aan het Hof verblijvende Rijksgroten, en ook ons werd een dergelijke zaal aangewezen, die allersierlijkst was betimmerd, en met heerlijke verlakte en vergulde schuiven [=schuifdeuren], matten en zolder [plafond] pronkte. Wij plaatsen ons in een van de hoeken van dit vertrek, nu eens staand, en dan weer op Japanse wijze op de matten neerzittende, maar we werden onophoudelijk bespied door degenen, die dit vertrek voorbijgingen, want de schuiven, die het vertrek van de galerij afsluiten, waren weggenomen. Hier zaten ook twee of drie Keizerlijke dwarskijkers, die op zekere afstanden door het hele paleis de wacht schijnen te houden. Wij kregen hier afwisselend bezoek van onze Nagasakische Gouverneur, van de Commissarissen der vreemdelingen, de Keizerlijke bozen, of kamerpages, en onder andere ook van de Landsheer van Fizeeng, die allen zeer wellevend waren. Maar ook waren er een aantal vrijpostige, vooral jonge lieden, die dikwijls zeer onbeschaamd voor ons kwamen staan, en na ons van nabij beschouwd en van hoofd tot voeten opgenomen te hebben, zonder de minste groet of buiging heengingen, en welke men dan ook niet beter kan straffen, dan door, zonder enige schijn van ontevredenheid, de lange mantel, die men draagt, tot aan de hals toe voor hen te sluiten. Na een uur in dit vertrek te hebben doorgebracht, vergezelden wij het Opperhoofd naar de Audiëntiezaal, waar hem bij de derde pilaar de plaats werd aangewezen, waar het compliment gemaakt moet worden. Dit vertrek was zeer groot, doch eenvoudig, zonder pracht. De geschenken, die door ons meegebracht waren, stonden hier op zindelijke toonborden gerangschikt. Men wees ons recht tegenover de ingang een enigszins verheven plaats, waar de keizer zou verschijnen, aan de linkerzijde van hem de plaatsen van de bloedverwanten en Rijksraden, en zo vervolgens naar rang. Hoewel al wat men dit paleis ziet, uitmunt zowel door keurige en zindelijke betimmering, als door een meer groot voorkomen dan alle andere gebouwen, is dit gedeelte, dat wij zagen, eigenlijk teveel aan de openbare dienst toegewijd, dan dat men aldaar pracht of weelde zou kunnen aantreffen. De sloten en het beslag van de deuren en schuiven waren kolossaal, en het lak-, verguld-, en snijwerk rijk, doch eenvoudig. Wederom in de vertoefzaal teruggekomen, kwam er een zwaar onweer opzetten, wat gelukkig maar een bui van enkele ogenblikken was, daar anders wellicht de audiëntie uitgesteld zou zijn, omdat Zijne Majesteit zeer bevreesd was voor de donder. Omstreeks 11 uur werd het Opperhoofd der audiëntie geroepen. Na een kwartier afwezig te zijn geweest kwam hij bij ons in de vertoefzaal terug. De hele plechtigheid bestond uit het op de aangewezen plaats maken van het compliment op de Japanse wijze, en in die houding enige seconden met het hoofd op de matten te liggen, totdat er geroepen werd: Capitan Holanda! Behalve een zacht gesuis, waarmee de Japanners diepe eerbied inboezemen, heerste er een doodse stilte. De Gouverneur van Nagasakki en de Oppertolk waren de énigen, die het Opperhoofd vergezelden, en hem het teken gaven, dat hij vertrekken kon, hetgeen, evenals bij het inkomen, in een gebogen houding geschiedt, zodanig, dat men wel een aantal mensen ziet, maar, zonder de Japanse wellevendheid te kwetsen, niet kan rond zien naar hetgeen anders de bijzondere aandacht en nieuwsgierigheid zou wekken.

Geen opmerkingen: