woensdag 2 april 2008

Zondag de 2de april.
Vandaag trokken we door het Nitsitakatooge gebergte, dat verderop Sajonokajama genoemd wordt, waar oude fabelachtige sagen verteld worden over een klok die bij het aanslaan aan degene die er om vroeg geld gaf, over een steen (gesteente), die vroeger in het midden van de weg lag en huilde, en over een dier, wiens blik dodelijk was voor de reiziger, en dergelijke Ook tegenwoordig worden wandelaars hierover nog geïnformeerd door te koop aangeboden gedenkplaatjes en afbeeldingen die enige inkomsten verschaffen aan bedelaars en monniken. De bergbewoners leken me zeer arm en schenen zich in de armzalige dorpen die aan de landwegen liggen, voornamelijk in hun levensonderhoud te voorzien door het verkopen van etenswaren. We daalden af bij het dorp Kanaja waar de uit het gebergte razende rivier de Ooigawa zich vanuit een brede bedding splitst in smalle maar snel naar zee stromende armen. De 10 straten brede met rolstenen bedekte bedding verraadt dat deze rivier soms hoog aanzwelt. Over de afzonderlijke terug in de bedding verzonken, zeer snel stromende rivierarmen zijn of kunnen geen bruggen geslagen worden: ook kunnen er geen vaartuigen gebruikt worden voor het overzetten. Daarom worden mensen en lasten door speciaal hiervoor geharde flinke kerels op schouders en draagbaren overgezet, waarbij al naar gelang de omstandigheden 2 tot 12 of zelfs meer personen elkaar afwisselend ondersteunend, de draagstoelen en andere lasten op hun schouders overbrengen waarbij ze in hun strijd met de stroom vaak tot aan hun nek in het water staan.
We hadden eerder op de dag in het dorp Nitsisaka lengtewaarnemingen met de chronometer gedaan, en nu lukt het ons juist op de rechteroever van deze rivier de middaghoogte te nemen. Daarna gaven wij ons in onze in de tussentijd op draagbaren bevestigde norimono over aan de stroom vertouwend op de zekere voeten van onze luidkeels schreeuwende Tritonen. Deze geoefende dragers maakten onze oversteek, die bij het ontbreken van deze woeste stromen trotserende gewoonte werkelijk gevaarlijk schijnt te zijn, zeer gemakkelijk. Personen werden gewoonlijk op de schouders van een flinke drager, die door een tweede of derde ondersteund werd, overgezet. Personen uit hogere kringen op kleine of grotere draagstoelen gezet. De dragers zelf moeten ongelooflijk gehard zijn, om in ieder jaargetijde, bijna naakt op een kleine schaambedekking na, het de hele dag vol te houden in deze gevaarlijke bedrijfstak. – Ze verdienen er 80-96 sen mee al naar gelang de hoogte van de stroom. Ik noem dit beroep gevaarlijk, omdat mij verzekerd werd, dat, als iemand door de schuld van de dragers een prooi van de stroom werd, de drager met de dood worden bestraft, en dit gebeurt van tijd tot tijd.
Hierna hielde we in Simada middagrust en kwamen na vier uur aan in Fusieda, waar we overnachtten. In de verte zagen we in het gebergte rook opstijgen. Men zei dat het een vulkaan was die vroeger ook zwavel uitgestoten zou hebben.

Geen opmerkingen: