vrijdag 4 april 2008

4 april.
We verlaten Futsju om 7 uur. Het regent hard. We trekken in oostelijke richting door lange, met armzalige huizen bezette straten: ik ontdekte maar weinig en dan nog kleine winkeltjes met de bovengenoemde koopwaar; daarnaast was het opvallend aan de huizen vaak 12 en meer kwartels in kleine kooitjes te zien hangen. Er wordt hier met deze vogels uitgebreid handel gedreven met andere provincies en naargelang de kwaliteit van de zang wordt er voor deze vogels vaak 1 tot 2 kobang betaald. – Ik liet enkele van de slechtste, en daarom het best in de veren zittende, zangers voor een zacht prijsje kopen om er balgen van de laten maken.

Het landschap waar we nu doorheen trokken, was tamelijk vlak en ging in het noorden over in bergen die nu in nevelen gehuld waren en in het zuiden lagen naar de kust aflopende rijstvelden en de gebruikelijke graansoorten. De ene in rijen van kunstmatige terrassen, de andere op de horizontale vlakten, afgewisseld met bamboebosjes, die vaak met andere houtsoorten gemengd waren. Bij het dorp (…?) was gedempt ruisen van de zee te horen, waarna ik via zijwegen naar het strand liep. Hier kon ik de Chinese jonk voor anker zien liggen in de baai Miwonomatsubara. Het strand zat vol met klippen waar de zee sterk bruisend tegenaan sloeg. Afgezien van wat Fucus, vond ik hier niets bijzonders
Ik kwam nog door enkele dorpen waar ik enige krabben van opvallende grootte en een vers gevangen Diomidea kocht.
Tegen 12 uur kwamen we aan in Okitsu. Tot mijn grote genoegen hoorde ik hier dat de Okitsugawa rivier waarover we wederom door dragers gebracht moesten worden, door de heftige regen zo gezwollen was dat hij met geen mogelijkheid te bewaren was. Hierdoor kregen we wat rust en de tijd voor het nazien en ordenen van mijn tot nu toe verzamelde naturaliën.
Tegen de avond kregen wij bezoek van de opperbanjoost, die zich meer dan een uur in onze werkkamer ophield, waarbij we door het tonen van enkele merkwaardige tot nu toe verzamelde naturaliën en afbeeldingen van natuurhistorische objecten en een gepast onderhoud over de hoge stand van de natuurwetenschappen in Europa zijn toch al grote interesse voor ons onderzoek opnieuw probeerden te stimuleren, waarbij ik de zaak een zodanige wending gaf dat voornamelijk de uit ons onderzoek komende voordelen voor de Japanners zelf het beste belicht werden. Hij was in het bijzonder verbaasd over enige chemische proeven met reagentia waarbij we enkele experimenten deden met Kal. boruss, op ijzer en met Argentum nitricum op kalk.
Bij het weggaan wenste hij mij veel geluk met het feit dat ik vandaag toch eindelijk enige rust had gevonden om te herstellen van de grote vermoeienissen van de laatste tijd—waarop ik hem tegenwierp: dat ik dat aan de Japanse riviergoden te danken had,-- “ja” zei hij lachend “de Japanse goden begunstigde u meer als -- -- -- -- , maar er komt nog een andere grote rivier, de Fusigawa: misschien kunt u daar ook wat rust vinden”.

Geen opmerkingen: