maandag 31 maart 2008

De 31ste maart.
Al in de schemer van de ochtend moesten we hier opbreken: we trokken door vlak bergland, afwisselend met rijstvelden en sparrenbossen – de eerste bebouwd met gerst en hatakamuki. We kwamen door verschillende, onbeduidende, maar grote dorpen zoals; Futagawa, Sirasuka etc., en daalden bij Wumisak af naar het zeestrand. De vegetatie van deze bergstreek was zeer beperkt; lage sparrenbomen, Azalia’s van nauwelijks een voet hoog en Eurya’s en nog lager gebleven bamboesoorten vormden de voornaamste flora van deze gebergtevlakte, die overigens niet meer dan 600 tot 800 voet boven de zeespiegel verheven schijnt te zijn. Wij besloten langs het strand naar Arai te gaan.
– Er stond een sterke branding bij een juist intredende eb. Op het spiegelgladde, met fijn zand overdekte strand blonk in een felle goudglans bij teruglopende golven de aan de oppervlakte van het zand gekomen glimmer (ijzerglimmer). We verzamelden een behoorlijke hoeveelheid daarvan voor nadere analyse. Ook vonden we kwarts met dezelfde fossielen daaringesloten. Dit lijkt het moedergesteente ervan te zijn. De vissers, die nu langs de kust in de arme hutten woonden hadden hier een soort kano, genaamd bootsjofune, waarvan de zijwanden zijn gemaakt uit één stuk van een dikke boom die alleen is uitgehold, ze zien er zeer sterk, maar ruw uit en waren ongeveer 11 passen lang. Aan de kust zag ik aalscholvers en meeuwen (Larus crassirostris).


Aalscholver, uit Fauna Japonica

Er waren weinig conchiliën, maar een met de golven aangespoeld, klein, glanzend, doorzichtig visje, van dezelfde substantie als een kwal trok mijn aandacht. Ondanks zijn op slijm lijkende massa, sprong het in zijn poging te ontsnappen aan zijn belagers ongeveer een voet hoog. Ik kon buiten de mond geen kieuwopening ontdekken – in het glanzende doorschijnende diertje zag men de ogen, en het zenuwsysteem als een lange streep met kleine zwarte puntjes. Zijn naam is sirouwo bofen of kwaisanjoo. Onze buit bestond uit enkele zeesterren – een zeekreeft (………) en enige andere krabben. Bij een huisdeur zag ik een bewaarde wervel van een walvis, waarvan het wervellichaam een doorsnee had van meer dan een halve voet.
Tegen 12 uur kwamen wij uiterst vermoeid aan in Arai. Na het eten werden wij met een prachtige boot overgezet over de 1 mijl brede monding van de rivier Imaregawa, die hier de Hamana-ko baai vormt. (vrijwel verzadigd brak water) We hadden hier een prachtig uitzicht, links een gebergteketen van het landschap, rechts het lage strand. (Het vaartuig was van de landheer Matsudaira Izu no Kami, – was zeer licht gemaakt, zwart gelakt en beslagen met dunne koperen platen). Een smal en tijdens eb zeer ondiep kanaal aan beide zijden voorzien van een smalle dijk, gevormd door in de grond geslagen planken waartussen grote stenen waren geklemd, voerde door het hier en daar met dennebosjes begroeide vlakke zeestrand naar Majasaka, waar wij van boord gingen en in onze draagstoelen onze reis naar Hamasts voortzetten. We kwamen daar aan bij het invallen van de avond.
N.B. Het maken van strotrouwen – Het vangenen van mossels door middel van in het strand gestoken doorn struiken

Geen opmerkingen: