zondag 9 maart 2008

REIS VAN MURU NAAR OSAKA

Donderdag de 9de maart,
In de ochtend zetten we onze reis over land weer voort. Over een steile, vlak achter Muro liggende berg werden we over een weg die moeilijk was voor onze dragers, naar een dal gebracht waar het landschap zich uitstrekt als een door bergen begrensde vlakte. Het gebergte is doorgaans bedekt met sparrenbomen die hier en daar hoger uitgegroeid, kleine bossen vormen. Daarnaast zag ik alleen Euryen, Azalia’s, Juniperus, een Ilex (ellirtica, n..) en bamboe en rozenstruiken – behalve Ajuga decumbens, een Cardimine, Leontodon en verspreid staande Armeniaca vond ik niets in bloei.
De zorgvuldigheid waarmee hier, de voor de boer weinig gunstige aarde met name aan de voet van de berg, kunstig is herschapen tot akkers, kan niet genoeg geprezen worden. Op smalle bedjes, gescheiden door diepe voren, zijn tarwe, gerst, Brassica orientalis, Vivia faba, een Pisum sativum, Sinapis japonica en hier en daar uien, rammenas en dergelijke, minstens in twee, een goede voet van elkaar liggende rijen gezaaid en geplant; geen onkruid, geen steentje te zien. – en door apart staande hutjes die gebouwd zijn boven een kuil van leem, afgedekte kuilen bestemd voor het bewaren van mest. (over de manier en gewoonte van bemesten). We trokken door de dorpen Muma, Nimaba, Kogoosan mura, arme maar schone plaatsjes. Bij de ingang van deze dorpjes was op een bord dat bevestigd was aan een paal geschreven (op bevel van de landheer) “Dat hier, omdat het dorp arm was, geen bedelaars mochten komen (bedelaars Hoito en Hinin). Zag Witte reigers (Sirasaki.)


Witte reiger, collectie Naturalis

Overal kwamen ons van dorp tot dorp mensen tegemoet met bezems van bamboe – ons onderdanig groetend en dan voor ons uit lopend (op bevel van de landheer). De wegen waren toch al zeer netjes, en er was een bewonderenswaardige orde en discipline onder het volk. Waar wij ook heen liepen, of heen gedragen werden in onze norimono, viel het volk op de knieën om met de vingers de aarde aan te raken – vaak ook alleen maar op hun hielen zittend – klein en groot alles in tucht en eerbied. We hielden middagpauze in het dorp S’joozijowura, waar we niet uitgesproken raakten over de schoonheid van het daar aanwezige restaurant
Na 12 uur braken we weer op. Gingen met bootjes over de dicht bij het dorp gelegen rivier Sjoozijgawa. Deze bootjes van de Japanners voor rivieren zijn uiterst slecht en vormeloos. Deze rivier was momenteel diep in zijn bedding teruggetreden, die overigens zeer uitgebreid met rolstenen bedekt was en in de regentijd een behoorlijke stroom schijnt te zijn. – Over een kleinere arm van deze rivier voerde een eenvoudige houten brug die aan beide kanten met een dam van met zand gevulde strozakken. Ook zag ik op de grasvelden op de oevers van verschillende beekjes vaak leer uitgespreid. Langs de rivier Sjoziogawa genoten we van een heerlijk uitzicht en de goed onderhouden weg die zich, nu eens door vlakten met zaad- en groentevelden, dan weer door sparrenbossen en schone gehuchten en dorpjes slingerde, kon wedijveren met veel van onze Europese parken. Japanners houden buitengewoon veel van een mooi uitzicht. Zelfs bij het aanleggen van hun bosschages denken ze eraan het toch al vaak romantisch mooi gelegen landschap ermee te laten versmelten tot een geheel. Dit viel mij vaak op; nu eens probeerde men door een bosje hoge cypressen, dan weer door een meer of minder hoge bamboeheg of een kunstmatig opgeworpen heuvel met enkele kunstmatig gevormde sparrenbomen het onharmonische in het uitzicht van het landschap te bedekken, om dan een mooi gelen berg, tempel of een door een bron schuimend overstroomde rots in een des te feller licht uit te laten komen. Hier hoorde ik weer het lange tijd ontbrekende gezang van onze vaderlandse leeuwerik dat in verband met zoete herinneringen aan mijn vroegere landleven het genoegen nog meer verhoogde.


Leeuwerik, uit Fauna Japonica

We gingen door verschillende gehuchten en dorpen zoals:…….en bereikten tegen vier uur de voorstad van Himesi. Beschrijving van de bouwstijl van een Japanse stad. Al uit de verte verkondigd zich wit blinkend het kasteel van de landheer van Halima – de stad als residentie van deze vorst. We trokken in diepe stilte door de steeds maar stedelijker wordende straten en kwamen na een kwartier bij de grote poort van de eigenlijke stad Himesi. De straten waren aan beide zijden vol met winkels, waarin de koopwaren door de geopende deuren en vensters goed geordende te kijk stonden. De inwoners waren verzameld onder hun poorten en op her geroep van de voor onze norimono lopende soldaten en bedienden van de landheer “S’tani! S’tani!”( d.i. omlaag! Dat betekent: ga op je hurken zitten) was iedereen eerbiedig neergebukt. Er heerst een prijzenswaardige orde onder het volk; men vindt hier niet zo’n scherp afgegrensd onderscheid tussen het gepeupel en de hogere stand, iedereen is even gewillig – en de strenge vorm van het gebod beteugelt onafwendbaar zelfs de op zijn hoogst gespannen nieuwsgierigheid van de inwoners. Na het doortrekken van slechts een paar straten bereikten we onze herberg. – Mijn bedienden en leerlingen gaf ik gelijk opdracht om de stad door te gaan om uit te kijken naar naturaliën . Ze brachten me enkele levende vogels, waarvan ik een mij nog niet bekende fringilla soort graag zou hebben gekocht als de prijs niet zo overdreven was geweest – daarnaast kreeg ik een fossiel (genaamd …..). die afkomstig zou zijn van het eiland Liukiu. Verdere beschrijving. Mijn botanicus Riosai had de aanzienlijke voorraad planten doorgenomen en een naar zijn mening zeer zeldzame boom gekocht. – Net toen ik bezig was met enkele botanische correcties, kreeg ik bezoek van de opperbanjoos. –


Prunus mume Siebold&Zucc

1 opmerking:

Mick Otten zei

Wat een geweldig leuke manier om via een blog dit verslag te publiceren. Jammer dat je ze niet op kunt slaan en ze op de bank kunt lezen.

Ziet er goed uit.