zaterdag 5 februari 2011











Reis naar Jedo


De Hollanders, die in Japan hun verblijf houden, worden daar niet zo zeer beschouwd als kooplieden, maar eerder als beambten, of, zoals de Japanners het noemen, Jakfnins [jakunin], om de vriendschappelijke betrekkingen tussen de beiden naties te onderhouden. Het is in die hoedanigheid, dat zij toegang hebben tot het Hof, waarheen zij dan ook vroeger jaarlijks een reis maakten. Sedert 1790 echter heeft dit slechts om de vier jaar plaats, terwijl in de tussenliggende jaren de vooraf bepaalde geschenken door een commissie van tolken en andere bedienden naar het hof worden gebracht, waar de in Jedo verblijvende Gouverneur van Nagasakki, in hun naam, de plichtplegingen aflegt onder het aanbieden van die geschenken.

Wanneer de tijd voor deze reis nadert, heeft men het heel druk met de voorbereidingen, en zijn de Japanners nog meer bezorgd dan de Hollanders zelf, om met hun hele gevolg in de uiterste orde een netheid te verschijnen. Voor de laatsten, die zelden in de gelegenheid zijn deze belangrijke reis een tweede keer te maken, zijn het inwinnen van informatie over de belangrijkste dingen die hen kan overkomen en over de gebruiken, welke zij in acht moeten nemen, alsmede het kennismaken met de reisgenoten en het aanschaffen van de reisbenodigdheden, de voornaamste bezigheden. Als overblijfsel van in oude tijden bestaan hebbende Indische gebruiken, is het gebruikelijk om zich voor deze reis meer dan gewoonlijk uit de dossen. Men neemt ook speciaal kleinigheden mee, zoals kralen, glazen, pennetjes, ringetjes, spelden, knoopjes en andere Neurenberger bijouteriën, om tijdens de reis uit de delen aan de gewone mensen, die er een bijzondere waarde aan hechten om het een of ander uit de handen van een Hollander of een andere vreemdeling te ontvangen. Daarom doen zij veel moeite om de Hollanders te zien, en nog meer, om een aandenken van hen te krijgen.

Toen ik het genoegen had mee te gaan op de reis naar het hof, was de Heer J. COCK BLOMHOF, Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, en opperhoofd van onze handel op Decima [Deshima], de Nederlandse gezant, die de reis voor de tweede keer maakte, en die ik als scriba of secretaris met de geneesheer N. TULLINGH vergezelde.

De Japanse beambten bestonden uit een Opperbanjoost, die het hoofd van de trein is, en omdat hij met een Keizerlijke gezant reist, wordt hij overal geëerbiedigd en ten trouwste gediend. Zijn ondergeschikten zijn drie Onderbanjoosten, en wij hadden verder tot onze hulp en gezelschap de Oppertolk ZOEJENAGA ZINSAYMON, de Ondertolk NAKAJAMA SAKFSABRO en de Vice-Ondertolk SIGE TOKIZERO.



















Om een indruk te geven van de grote omvang van deze reis, zal ik in het kort een schets laten volgen van de gehele trein [stoet]van de geschenken en bagage, naar de volgorde, zoals die langs de wegen worden gevoerd.

De zogenaamde Hofreisbark, waarvan wij voor onszelf gebruikmaken van Simonosekij [Shimonoseki] naar Osaka, vertrekt enige dagen vroeger uit Nagasakki [Nagasaki], alleen geladen met de etenswaren, verpakt in een dertigtal kisten, en van de overige bedienden de bagage, die men in het begin niet nodig heeft. Al het overige gaat over land, beginnende met 10 tot 12 lange koffers, volgepakt met lakens, chitsen [textiel], polemieten [bonte geweven stoffen], lakenrassen [zeer fijne, geschoren wol], kroonrassen [eerste kwaliteit zeer fijne, geschoren wol], perpetuanen [zeer duurzame, driedradige wollen stof], Taffachelassen [fijne, gestreepte zijden of katoenen weefsels uit Coromandel], Armozijnen [dunne zijde- of katoenachtige stof, veelal als voering gebruikt], Goudstoffen en datgene wat verder als geschenk bestemd is, alles nauwkeurig afgemeten en zeer zorgvuldig in geolied papier verpakt, vervolgens met een fijne mat, en daarna met een stromat, die alle op een bepaalde maat en vorm zijn vervaardigt, omwikkeld, terwijl men tenslotte de kast of de koffer met een zwart touw dichtbindt, verzegelt, en op een slee of draagbaar vastsjort. De laatste wordt ook aan een lange stok vastgemaakt, waaraan die last door twee of drie man wordt gedragen.
















Wij hadden ook ditmaal twee extra koffers met pendules, bestemd als buitengewone geschenken, die met de andere geschenken werden vervoerd, en samen een afzonderlijke trein vormden, die steeds enkele uren vooruit reist, onder toezicht van een treinmeester, twee schrijvers of klerken van de tolken, een koeliemeester, en nog een paar gouvernementsbedienden, die, met uitzondering van de koeliemeester, gedurende deze reis altijd twee stabels dragen; sommigen hebben een norimond [= norimoro] of palankijn [gesloten, overdekte draagstoel] en de anderen huren beurtelings een cango of draagstoel, om uit te rusten, en elkaar te vervangen bij de bewaking van die goederen.

Daarna volgden onze grotere bagagekoffers, die ook ingepakt zijn, en alleen worden geopend in grote steden. Het Opperhoofd heeft twee zeer grote kasten of koffers, en vier knasters [een uit riet (canna) gevlochtene kist of korf] en de scriba en doctor hetzelfde met hun beiden. Opperbanjoost, tolken, Onderbanjoosten, van allen is de hoeveelheid bagage vast bepaald, doch over het algemeen is het een vracht, waartoe tenminste 100 mensen en 20 paarden nodig zijn, terwijl ook onder onze bagage het beddegoed van al de bedienden is begrepen, dat op paarden wordt vervoerd. Eenmaal met de bark in Osaka aangekomen, moeten alle goederen, die tot dan vanaf Nagasakki in de bark geladen waren, ook over de grote landweg worden gedragen, hetgeen de hiervoor genoemde trein nog doet toenemen met een veertigtal goed voorziene kisten en koffers.



















De etenswaren, die door Opperhoofd worden meegenomen, bestaan uit wijn en en andere dranken, boter, kaas, gerookt en gezouten vlees, koffie, suiker, specerijen, banket, confituren en wat meer van dien aard en in Japan niet te krijgen is; maar wild, gevogelte (vooral goede hoenders), groenten, vis, enzovoort, vindt men overal voldoende, en weten de koks zich zeer goed aan te schaffen om ons dagelijks een goede tafel te bereiden. De twee Japanse koks, die ook op het eiland speciaal in dienst van het Opperhoofd zijn en ons nu vergezellen, hebben altijd twee stel tafelgereedschap voor drie of vijf personen bij zich, dat in een daartoe ingericht buffet wordt opgeborgen, met een kleine voorraad van wat zij voor enkele dagen denken nodig te hebben. De ene verzorgt het eten in de middagherberg, en de andere zorgt voor het avondeten. Zij reizen 's nachts of vroeg genoeg vooruit, om alles in te richten, en vinden in de afgesproken logementen, keuken- en verdere benodigdheden ter beschikking, zodat wij het genoegen hebben, 's middags en ‘s avonds altijd de tafel gedekt de vinden. Bij ieder buffet worden zelfs drie stoelen en een tafel meegedragen, en men is in het begin zeer verrast, wanneer men zich zo geheel afgescheiden van al wat Europees is, eensklaps in een vertrek bevindt waar de tafel, met welbereide spijzen voorzien, het idee van zich in zulk een vreemd land te bevinden, geheel wegneemt. Ons beddegoed wordt ook in grote kisten meegevoerd, maar behalve het tot dusver vermelde, is er niets in ons persoonlijk gevolg dat afzonderlijk een meer volledige beschrijving verdient.

Vooraan in de trein loopt een treinmeester, met een koeliemeester, waarna de twee jongste Opperbanjoosten in norimonds volgen, elk met zijn bediende bij zich, en vergezeld van twee hassambakodragers.

Ook is er doorgaans een schrijver van de tolken die deze trein in zijn Cango of draagstoel voorafgaat, daarna de Vice-Ondertolk en Ondertolk, ieder met zijn bediende, en twee hassambakodragers.

De Hollandse geneesheer in zijn norimond, een van de vaste Japanse bedienden van het Opperhoofd op Decima, en een bediende die het Japanse gouvernement hem gedurende de reis toevoegt. De laatste is tevens een soort van dwarskijker [spion].
De medicijn kist, die door twee man gedragen wordt en met kleden overdekt is.
De Scriba in zijn norimond met twee bedienden. De norimond wordt evenals die van de doctor door drie of vier man gedragen.
Een norimonds-oppasser.
Twee koeliemeesters.
Het Hollandse Opperhoofd in zijn norimond met acht dragers, die kabaaijen [kledingstuk zoals dat gewoonlijk in Oost-Azie wordt gedragen als een lang, los vallend hemd] dragen die versierd zijn met de letters van de Oost-Indische Compagnie, en die elkaar van tijd tot tijd aflossen. Tevens aan weerszijden twee bedienden, die elkaar, net als die van de twee andere Hollanders, 's morgens en 's middags vervangen.
Een bediende die de schoenen en muilen in een leren doos bewaart.
Een Tjabinto [chabento] of twee kasjes (die aan een stok gedragen worden), die vuur en kokend water bevatten, om ten alle tijde thee te kunnen maken, en die ook voor het opbergen van enkele versnapering dienen.
Een drager met een stoel of een krukje.
Het zogenaamde Opperhoofdskantoor, of een ladetafel voor het opbergen van papieren, enz., deze is zwart gelakt en met een rood lakens overkleed bedekt, waarop de gouden letters van de Oost-Indische Compagnie staan. Deze wordt door drie man gedragen.
Twee paar hassambakko’s, kleine koffertjes met kleren voor dagelijks gebruik, van het Opperhoofd en twee paar van de Scriba en de Doctor.
Twee dragers met Kappa Cagos , manden waarin de lantaarns en regenkleding opgeborgen worden.
De Oppertolk in zijn norimond, met twee bedienden, gevolgd door zijn kantoor; en twee hassambakko’s en Kappa Cago. Deze ambtenaar houdt de kas en de administratie der ongelden bij, die hij aan de geldkamer moet verantwoorden. En daarna volgt:
De Opperbanjoost met twee bedienden, waarachter een piekendrager loopt.
De harnaskast, die zijn oorlogsuitrusting bevat.
Twee Hassambakko’s.
Twee Kappa Cago’s, en eindelijk:
De oudste Onderbanjoost, met enige bedienden, die te voet of in draagstoelen de trein volgen; en met enige dragers van Hassambakko’s en ander reistuig de trein sluiten.
Men merkt in deze volgorde op, dat in de Japanners optochten altijd de hoogste in rang de mindere voorop laten gaan. De linkerzijde is bij de Japanners de hogerhand. Men vindt in hun gebruiken vaak dergelijke tegenstellingen met onze gewoonten.

Geen opmerkingen: