woensdag 16 februari 2011

Met uitzondering van de tijd van het lossen en laden van de schepen, blijft de waterpoort altijd gesloten. Het contact met de stad heeft alleen plaats door de landpoort, waar een stenen brug over het kanaal ligt. Die poort is altijd bezet met een wacht van Banjoosten of politiebeambten, die echter met het inwendige van het eiland niks te maken hebben. Deze houden aantekening van alles, wat er in-en uitgaat, en laten niemand anders binnen dan degenen die daartoe gerechtigd zijn. Met uitzondering van de Opper- en Ondertolken, en enige andere ambtenaren, wordt iedereen gevisiteerd. Voor deze lijfsbetasting zowel als het onderzoek van de goederen is er een bijzondere bediende, die op een klein bankje in de poort zit. Hij mag de visitatie echter alleen doen in het bijzijn van een van de Banjoosten, en hij wordt door zijn landgenoten, die nogal vaak iets geheim is in een maal verbergen, ogenschijnlijk gevreesd, toch heimelijk veracht. De vaste, op het eiland dienstdoende beambten, zijn de drie Ottona’s of eilandburgemeesters, die elkaar dagelijks op de middag vervangen en het Japanse gezag op het eiland uitoefenen. Zij moeten op de hoogte gesteld worden van alles, wat er op het eiland aangevoerd wordt. Ook mag er, zonder hun medeweten, geen Japanner bij de Hollanders komen. Het is aan hen, om de tolk of de leverancier die zich aanmeldt, te vergezellen of aan hem een Kasseros mee te geven. Volgens de wet, mag niemand bij de Hollanders komen, zonder door een van deze ambtenaren, of zogenaamde Dwarskijkers vergezeld te worden, hoewel er oogluikend niet stipt aan deze wet wordt voldaan. Deze Dwarskijker zijn echter niet zeer moeilijk, en hun gezelschap is weinig hinderlijk voor de kleine geheime, die men voor hen zou moeten verbergen. Met uitzondering van de twee Dwarskijkers van de tolken verstaan zij het Hollands niet eens, en zij vallen dikwijls in slaap bij het gesprek waarvan zij niets begrijpen en dat zij als stenen poppen aanhoren.

Geen opmerkingen: