dinsdag 3 juni 2008

de 3de
Vervolg.
De stad Miako wordt bestuurd door twee stadhouders, de matsibugjo, die door de shogun uit Edo gestuurd zijn: Ze wisselen elkaar iedere maand af als bestuurder en na 3-5 jaar worden ze van Edo uit afgelost door anderen: De eerste persoon, eigenlijk de plaatsvervanger van de shogun in Miako is Gosjosidai, altijd een vorst met de titel mats’daira, deze behartigt alle aangelegenheden tussen de beide hoven en de andere landsvorsten en alle vreemdelingen die Miako bezoeken. Ook deze post wordt om de 3 tot 5 jaar gewisseld: de kinri heeft een wettige vrouw, de dochter van de eerste grote aan het hof van de kambak, en naast deze nog 12 bijvrouwen utsuboni genoemd, maar dit vrouwelijk gezelschap stijgt vaak tot boven de twintig mannelijke en vrouwelijke kinderen, met rechten of verwekt bij de bijvrouwen, worden naast troonopvolgers bestemd als priesters en priesteressen (miasama) van belangrijke tempels zoals in Niko etc. Sterft de erfprins, dan volgt zijn jongere broer hem op, ook als hij al priester is geworden. Ook zonen verwekt bij bijvrouwen kunnen troonopvolger worden. Als de kinri geen mannelijke nakomelingen heeft, dan neemt hij de zoon van de eerste grote aan het hof van de kambak etc aan als aangenomen kind.

Bij de overname van de Keizerlijke waardigheid (dai-sjo-e) worden er in de daili grote feesten gehouden, waaraan de stad Miako en het hele rijk deelnemen: Er komen afgezanten van alle landvorsten en de feestelijkheden duren vaak meer dan een jaar, ook de naam van het jaar, nengo, wordt bij een troonovername veranderd. Jaarlijks worden door de kinri aan de shogun en omgekeert gezanten gestuurd: In de daili woont de kinri in een paleis dat op een shinto-tempel lijkt, die oude religie speelt ook een belangrijke rol in het leven van de kinri; na zijn dood wordt hij beschouwd als aanhanger van de Buddo godsdienst en bijgezet [in de] Sennijosi –tempel in Miako; op het keizerlijke graf rust een gedenksteen met 13 treden2 en de gestorvene wordt vereerd als een halfgod, kami, en in gedachtenis gehouden, maar er wordt voor hem geen mia opgericht. Tijdens zijn regeerperiode bezoekt de kinri geen andere shinto- of Boeddha tempel; maar als hij is teruggetreden, kan de sentoo Boeddhatempels bezoeken. De kinri mag met zijn voeten de aarde niet aanraken, daarom legt men matten neer als hij buiten het paleis gaat wandelen: hij wandelt hier alleen begeleid door zijn bijvrouwen en buiten zijn eerste dienaars zoals de kambak etc. mag niemand hem zien. In het paleis wordt hij alleen door vrouwen bediend: Dekinri en de sento hebben het hoofd niet kaalgeschoren, maar hun haar is met gouddraad bijeengebonden als een bundel met een naar voren gerichte vlecht3. De snorrebaard en knevel zijn niet meer gebruikelijk. In de daili kunnen zonder toestemming wel vrouwen, maar geen buitenlandse mannen komen. Aan de zes torens van de diari bevindt zich een wacht die rok-mon heet.

Geen opmerkingen: