zaterdag 1 mei 2010

Maandag 1. Mei

Vertrokken des ochtends om 6 Ure in Noromoros en met de gewone Staatsie (waaronder de Caijong met lange Stok) vertoefden in de Wacht van 100 man waar de K: Dwarskijker en de Kommissaris der Vreemdelingen (tevens Tempelheer) bij ons kwamen voor welke mij het Complt maakten, en Zij wenschten ons geluk met den behouden aankomst, verkregen Audientie enz., waarna Zij vertrokken. Na omtrent twee Ure verblijfs aldaar gingen wij naar het K: Paleis alwaar na enige tijd kwamen dezelfde ambtenaren die wij ander maal begroetten waartegen zij ons nogmaals geluk wenschten enz. – Ik wierd in de gehoorzaal op den plaats geleid waar het Compliment wordt afgelegd en mij wierd door de Gouvr in bijzijn van de twee anderen gen. hooge Ambtenaren door den Gouverneur, die het mij voordeed, aangewezen hoe die pligtpleging verrigt wordt, en ik keerde naar de Vertoef zaal terug, waar ik met de twee anderen Heeren verbleef tot omtrent half 12 Ure, toen ik gewaarschuwd wierd, dat het tijd ware. Ik ging dus naar de voorgend plaats en had de eer Z: K: M: te begroeten. – Ik keerde dadelijk terug naar de Vertoefzaal en ontving de gelukwenschingen van vele der daarzijnde Hovelingen en andere Ambtenaren. Na ruim drie vierde Uurs kwamen de meergend drie Ambtn die mij gelukwenschten met de hooge eer die ik genoten had. Ik maakte van deze gelegenheid gebruik, om den Gouvr eenen brief aan te bieden, die ik, daar hij hem niet zoo dadelijk aannam, voor hem op den Mat nederlegde. – De Opp Tolk, daarover zeer verschrikt, vroeg mij wat is dat? Ik antwoordde hem zeer bedaard, op den Gouvr duidende wijzende, een brief voor den Heer Gouvr, toen nam deze den brief op en reikte hem aan den achter hem zittende Opp Banjoost toe, die den brief in zijn boezem stak. En den Gouvr en de twee met hem gekomen Ambtenaren keerden terug. Wij begraven ons vervolgens naar het Paleis van den Kroonprins alwaar alles nagenoeg op dezelfde wijze afliep, alleenlijk met dit onderscheid, dat ik het Compliment niet voor den Kroonprins zelven afgelegde, maar voor een der

Rijksraden die in de gehoorzaal zat en Z: K: Hoogheid representeerde.

Daarna gingen wij het Compliment afleggen bij Zeven RijksRaden en kwamen omstreeks Zeven Ure des avond zeer vermoeid in het Logement terug. Kort daarna kwamen de gezanten der beide K:K: der Vreemdelingen mij feliciteren en voor ieder een bord met Visch aanbieden. Na hun vertrek en dat van de mede gekomen Opp Banjoost van de hierzijnde N: Gouvr kwam de Hoftreis Opper Banjoost met de Opper en Onder Tolken Laatst gen Opper Banjoost en veroorloofde zich mij op een ongepaste, zelfs honende wijze zijn ongenoegen te kennen gegeven over dat ik eenen brief eigenhandig aan den Gouvr had overgegeven, en de OnderTolk, die mij zulks zulks vertolkte, scheen zijne uitdrukkingen nog erger te maken. Hij vroeg mij of de Opp. Banjoost mij gisteravond niet had gezegd om zulks niet te doen ik antwoo en waarom ik zulks het gedaan had. Ik zegde dat het mij gezegd was, dat ik echter niet begreep daardoor mis daan te hebben of dat men mij kon beletten eenen brief voor den Gouverneur zelve aan denzelfven te overhandigen, en daartoe redenen te hebben. De Tolk zegde dat het knoeijen was.
Ik vroeg hem of hij dat namens den Opper Banjoost dan wel uit eigen beweging zegde, en dat ik hem vergezocht slechts de gezegdens van denzelven te vertalen zonder er iets bij te voegen. – Hij vroeg mij of ik wel wist op welke plaats ik mij had bevonden toen ik den brief had overgegeven. Ik antwoordden O ja in het Paleis van Z: K: M. waar ik als gezant xxxxx xxxx xxx der h: regering ben gestuurd om den eer te hebben hoogstdezelvens te complimenteren en de gelukwenschen aan te bieden. –Er wierden nog eenige gezegdens over en weder in dien zelfden zin gewisseld. –De Opp Banjoos liet daarna den Dr. en den Scriba bij zich roepen en feliciteren hun met den gelukkigen afloop der Audientie enz.. waarna hij vertrok.

Dit voorval levert een treurig bewijs op van de verregaande Dwingelandij die Japanezen over ons uitoefenen, en aan welke vernederende voorwaarden zij ons hebben onderworpen om hier eenen nadeligen handel te drijven die hoe langer hoe meer zal vervallen indien de zaken op den tegenwoordigen voet blijven voortgaan. Ik had bij dit Gezantschap meer dan eens gelegenheid om te ontwaren dat de Japanezen ons minder beschouwen als afgevaardigden van eene bondgenootschappelijke onafhankelijke natie, dan wel als Gijzelaars die alleen hier zijn tot waarborg van het rigtig ophxxxx voldoen van den opgelegde xxxx Cijns en nogtans hebben zij ons in velen opzigte zeer nodig. Intusschen begreep ik dat gelatenheid bij het onderhavige voorval het verstandigste was, daar er toch niets anders te doen is

Geen opmerkingen: