De volgende vertoefplaats was te Kamija [Kanaya] en net op de middag kwamen wij voor de rivier Ojegawa [Ōigawa]. Het bed van de rivier was ruim een vierde mijl breed, maar de snelstromende rivier zelf slechts omtrent 50 voet, en de bodem is met de zware ongelijke stenen bedekt, die het 300 doorwaden moeilijk en gevaarlijk maken. De norimonds werden op draagbaren met lange bomen gebonden, en elk op die wijze door 12 of 16 mensen overgedragen.

Schetstekening van noromonodraagbaar en verschillende dragers.
Andere zaten op de schouders van de dragers. Het water kwam de dragers tot omtrent de borst, en zij werden met alle kracht door hun metgezellen ondersteund en tegengehouden, om te beletten dat de stroom hen van de doorwaadbare plaats deed afwijken. Deze lieden ontvangen voor hun moeilijke arbeid een hoog loon, maar niet in vergelijking van de gevaren en ongemakken die zij moeten doorstaan. Ze moeten zelfs in de felste koude te allen tijden klaar staan om zich tegen de bepaalde prijzen voor het werk te laten gebruiken. Met hoog water en zeer slecht weer worden de reizigers door seinen van de tegenovergestelde oever verwittigd, dat de rivier niet waadbaar is, en menigmaal is de overtocht dan dagen achtereen gestremd.
Wij kwamen reeds vroeg in Sumada [Shimada], waar wij bericht ontvingen, dat wij in de plaats van onze bestemming, Foezjie Jeda [Fujieda], niet konden overnachten, hetgeen veroorzaakt werd door een brand die ongeveer 300 huizen in de as had gelegd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten